(reclame)


Je recente CD, DVD, plaat of boek geresenceerd op onze website? Stuur deze dan naar de hoofdredactie!
Your recent CD, DVD, record or book reviewed on our website? Send it to our editor-in-chief!


Vinyl EP Recensies

31 december 2012

WILD MAN - ROLLIN' PIN MIM/ THE MEGATONS
White Lightning Records, WLR 003

The Megatons zijn inmiddels vaste klanten van Boppin' Around (of Boppin' Around is inmiddels een vaste klant van The Megatons…) want we mochten al hun laatste releases bespreken. Hun vorige single werd nog dit jaar door ons voorgesteld (31 mei jl.) en op de valreep van 2013 volgt er weer zo'n zelfde vinylproduct.
Ja, vinylproduct, want ik haalde het toen ook al aan, dit is het soort vinyl dat met recht de naam vinyl mag dragen. De single is erg dik en buig je niet zomaar doormidden. Maar waarom zouden we dat willen? Integendeel: het is weer blazen met de saxen en gitaren van deze Fransen. Is het toeval dat het woord 'wild' net zoals de vorige single weer in de titel zit? Het nummer Wild Man is een obscure cover want ik kan het eerlijk gezegd niet thuisbrengen, maar je zou het origineel zo tegen kunnen komen op een White Label LP. Het is onmiskenbaar een song in de traditie van de white rock uit het geïndustrialiseerde noorden van de V.S. aan het einde van de jaren '50. Een muziekstroming die vaak onterecht onder de noemer rockabilly wordt geschaard. De verschillen voor de kenners en liefhebbers zijn groot: in white rock zit behoorlijk wat echo in, de sax speelt een belangrijke rol in het genre en de elektrische gitaar zit niet altijd in de hoogste regionen van de toonladder. Dat laatste maakt de toon vaak robuuster. In dit geval brengen The Megatons het korte nummer vol energie, zoals we dat inmiddels van de Parijzenaren gewend zijn. De B-kant is nog korter. In één-en-driekwart minuut vertolken ze Rollin Pin Min, origineel van Ricky Coine. Hmm, jammer dat dit geen EP is: het is voorbij eer je er erg in hebt. Dat is wellicht het enige minpunt van deze single waar er slechts 300 van geperst zijn. De hitparade zullen ze hiermee dus niet halen, maar te koop is ie natuurlijk wel, om precies te zijn via rockparadise@wanadoo.fr. Info: www.themegatons.com. De aanhangers van labels als White Label en Collector zullen hier geen buil aan vallen, al is dit dan hedendaagse white rock! (Frans van Dongen)

naar boven

(reclame)

CD Recensies

GODFORSAKEN LAND/ JOHNNY LODA TRIO
Part Records, CD 675.002

Johnny is al 25 jaar on the road en dat is ook goed te horen aan dit album. Vingeraflikkende authentiek georiënteerde rockabilly, geserveerd op een gouden bordje met servetje in een 15 gangen menu! Rockabilly is salonfähig geworden! Via zijn eerste band in 1986, The Rockin’ Rebels en diverse andere acts luisterend naar namen als Silverjacks, Ace’s Trio, Johnny Loda & The Echorecs, presenteert men zich nu dus als The Johnny Loda Trio. Italië, het land waar de band vandaan komt en dat bekend is van rockers als Adriano Celentano (24000 Mila Baci, toen ook nog door onze Peter Koelewijn de ether en hitlijsten in geblèrd), de wat nettere poederdoosrocker Peppino di Capri (Roberta), de jongensachtige Rita Pavone (Cuore en Kiddy Kiddy Kiss Me (samen met Paul Anka, hier in Nederland: Blue Diamonds met Karin Kent)), de aanvangs echte girlrocker ‘Tintarella Di Luna’ Mina (in 1959 nog Be Bop A Lula (in Vincent stijl, niet de Everlys versie!) zingend, maar in 1962 op het schlagerpad met Heisser Sand), Eduardo Vianello (Guarda Come Dondolo) en natuurlijk de echte rock ‘n’ roll act Little Tony & His Brothers, kennen wij meer van de grote Italorage eind jaren vijftig met illustere gestalten als Domenico Modugno (Volare (Nel Blu Dipinto Di Blu), Ciao Ciao Bambina) en Italiaanse Belg Rocco Granata (Marina, overigens niet hetzelfde nummer als de gelijknamige vertegenwoordiging op dit album van de hand van Johnny himself). Daar waar voornoemde rockers door internationale rock ‘n’ roll verzamelaars neerdunkend (en ten onrechte) als kitschrockers worden betiteld, behoort Johnny tegenwoordig eerder in het rijtje van Big Sandy en High Noon thuis! De naar de natuurlijke naam Ettore Chiavinato luisterende en naar Hank Mizell klinkende topgitarist Johnny, wordt op dit album bijgestaan door contrabassist Davide ‘Pepe Mezcal’ Boschetti en Renato Ardizzoni alias Ato Kona. Johnny is een begnadigd zanger, gitarist en songwriter. Maar ook hij kon niet om enkele covers heen, daarvoor waren de originelen uit de 50’s gewoonweg te goed.
We doen de deur naar de feestzaal met 15 gangen diner open en we worden verwelkomd met de Burnette Trio alike rockabilly Fish Outta Water dat verdacht veel weg heeft van Tommy Sands’ Worrying Kind. Smaakt naar meer! Eens kijken wat er nog meer op het menu staat. Jam jam jam jam jam. Het boppende Holiday, met als toetje Hotrod Cafe. Wie hier een ruwe rauwe rocker verwacht, heeft zich in de CD vergist. Dit is authentic rockabilly pure! Johnny kon wel de tweelingbroer van Hank Mizell zijn! Wat Ace Cafe is voor de teds, is Hotrod cafe voor de billies, haha. Klinkt goed, loopt lekker die song. Af en toe doet het me denken aan Dave Dudleys Six Days On The Road. We gaan in gedachten bij Texas de grens over en komen dan in Mexicaanse sferen terecht: Rockin’ Gypsy. Een verrockte bolero met lichte surfgitaar inslag. Het laat ‘s-mans vakmanschap aan het snaarinstrument horen. Op de countrytour in It’s Always A Sunny Day. Zal wel als je zo speelt en zingt als deze man! De ene keer probeert Johnny zo dicht mogelijk bij het origineel te komen, zoals in Carl Perkins’ Her Love Rubbed Off, de andere keer kiest hij lekker rebels voor een begenadigde totaal eigen interpretatie, zoals in zijn superversie van Eddie Cochran’s smash-hit Summer Time Blues. Titelsong Godforsaken Land is tegen alle verwachting in… een pure polka! Tja, als je een zaal los wilt krijgen, prima. Maar op deze CD? Wat een tegenstelling zeg, met ‘Johnny’s FXR’ (is een Harley). Het slabbertje (we zaten immers aan een 15-gangen diner) wordt spontaan lekker vettig… van de olie. Kruipolie welteverstaan, want het ritme kruipt door je heen en baant zich een weg naar benen, armen en hoofd. Een ruige motorrocker, waar geen spatje olie en geen klodder smeervet uitgespaard wordt. Je gaat er je haarvet van op de ketting smeren. Laat maar lopen, die 4-takter! En in de takt, maat, van dat nummer denderen we door naar de prairie, waar de kloon van Duane Eddy met zijn twangsound rustig voor zich heen tingelt en cowboys hun 1 pk vervoermiddelen op vier benen een laatste onderhoudsbeurt geven, alvorens de koeien bijeen te drijven bij neergaande zon. Daarentegen heeft countrypolka instro BBQ Ribs Party meer iets weg van een wild bull’s ride. Heeyaa, Duane Eddy alweer. Maar dit keer in de eerder aangehaalde super mega versie van Summertime Blues. Gewaagd, gedurfd en zeer geslaagd! Het is in een iets andere toonsoort en wat trager rockend gespeeld. Cool cool cool. Klinkt ruig. Een opvallend nummer mag zeker Tribute Bands worden genoemd. Zelfreflectie? Het boekje met lyrics geeft uitkomst. Het is een afkeer van de tribute bands, die kitschige rock ‘n’ roll spelen. Wellicht is dit nummer het resultaat van zijn 25 jaren ervaring in de muziekbusiness, waar men de voorkeur geeft aan deuntjesspelende coverbands in plaats van, met vakmanschap de rockabillykunst beoefende, virtuosen. En als we het daar al over hebben, dan mag je andermaal in volle glorie genieten van heeeeeerlijk gitaarwerk in Surfin’ Cowboys, dat instrumentaal twee episoden uit het wilde westen vereend: de roerige jaren zestig van de negentiende en twintigste eeuw. Na zoveel muzikaal geweld, even relaxen in countrybopper Marina. Heeft een sterke Carl Perkins touch. Dat is toch wel even anders in het Paladineske Funnel Of Love. Het hoofdgerecht laat men nu eenmaal tot het laatste!
Conclusione: Een album dat je songmatig en muziekmatig absoluut het predicaat crème de la crème mag meegeven. Hier lust ik wel meer pap van! Italianen zijn niet alleen goed in pasta! Laat je oren ook eens een keertje smullen. Info: www.part-records.de (Henri Smeets)


WE KEEP THE DRAPES ALIVE/ THE TROUBLE BOYS
Part Records, CD 6106.001

Nee, nee, nee… alsjeblieft toch niet de Zweedse ‘rock ‘n’ roll’ band rond ex-Rockpile en Pretenders gitarist Billy Bremmer en ex-Roxette basgitarist Tommy Cassemar, zeg. Boehoe! Bibberend leg ik de CD schijf in de player. Toch nog maar eens zekerheidshalve de coverfoto bestuderen, om me te vergewissen of Andy Widder van Part Records nog steeds onze rock ‘n’ roll scene trouw gebleven is.
En na de eerste tonen kunnen we gerust achteroverleunen (uhm, natuurlijk stompen, uhum), en constateren dat een echte rockin’ rebel zijn muziek niet in de steek laat. Op de coverfoto ontwaren echte teds twee bekende gezichten: Stein-Erik Reiten (drums) en Mads Mikkelsen (bas). Beiden van de vermaarde Teencats, Noorwegen’s beste teddyboy band. Dat op zich zou niet moeilijk zijn, maar ze behoorden in de jaren tachtig tevens tot de absolute topbands in het genre. Mede-oprichter Stein-Erik Reiten is de enige bandmember die in alle elf bezettingen van de band, 1984-1997, erbij was. Mads was in de jaren 1989-1993 van de partij. Samen met Hakon Samland (vocals en gitaar) vormen ze nu dus de Trouble Boys. Op het album wordt de band bijgestaan door de lieftallige Kathrine Samland en Sandra Martine Huseklepp (die haar klep zeker niet moet houden, zoals te horen in de heerlijke ballad aan het einde van de CD). Marie Marie is een knipoog naar de bekende hit van The Blasters (meer bekend in de uitvoering van Matchbox en Shakin’ Stevens). Natuurlijk heeft mede-oprichter en songwriter van de originele Teencats, Stein-Erik’s broer Stig Rune Reiten, er een eigen teencat draai aangegeven. De meeste songs op dit album zijn van zijn vingers en uit zijn brein. De opener ligt lekker in het gehoor, maar dit soort nummers moet je beperkt houden tot 2 á 3 minuten. 4,5 Minuut is toch echt net iets te lang, daardoor klinkt het wat langdradig. Blue Days galmt me in de oren als een bekende countrysong, maar kom niet op de titel (tja, mijn grijze cellen verkleuren gaandeweg). Niettemin, het nummer hier is geen country, maar opzwepende creeper stompin’ rock ‘n’ roll. Love My Baby is er voor de puristen-teds. Teddy-er gaat niet. De dagen dat teddyboy rock ‘n’ roll en rockabilly strict gescheiden waren, zijn reeds lang voorbij en dus kijken mijn oren ook niet raar van de rockabilly Get Drunk. Bezopen klinkt het zeker niet en na het horen van dit nummer hou je ook geen muzikale kater over. Mag het een promieltje meer zijn? Here we go: Rockabilly Special. En maar scheuren!… Ondanks de titel toch meer ted dan billy. Who cares! In dezelfde opzwepende lijn ligt Bop A Billy Girl. Pain And Insane valt in de categorie creatieve ted songs. Teddyboy rock ‘n’ roll heeft het stigma eentonig te klinken. Dit nummer is een bewijs van het tegendeel. Terug naar de jaren tachtig, althans alleen maar in gedachten (zucht), bij het horen van Hey Tina. ‘Chick’-songs heeft de vroegere Teencats altijd al goed gelegen, denk nog eens terug aan het geweldige Elisabeth, Oh Julie, Charlena of Marilyn. Die sfeer van die frisse songs van toen hoor je terug in deze ode, met een Brown Eyed Handsome Man ondertoon in de coupletten (uhm, verses klinkt cooler), aan lang vervlogen drapetijden. De meiskes Kathrine en Sandra geven er nog hun extra flair aan. Kortom: Tina mag er zijn! Judy trouwens ook. Een voorbeeld van een andere sterke kant van de band van weleer: ballads. Ook daarmee lieten ze tal van tedbands in de schaduw staan. Bij Judy word je spontaan verliefd op je jeugdliefde in bobbysocks en petticoat (zonder erbij gekomen rimpels en omvangverwijding dan: dat laatste vergeet je makkelijker als er een stevige rocker door je hoofd ramt: Last Night I Dreamed About Elvis (nou ja, Elvette is me liever)). Iets teveel rock voor mijn gevoel en te weinig roll. Ooit heeft de band, vanaf 1999 Trouble Boys hetend (nota bene ontleend aan een album van poprocker Dave Edmunds en ik al blij dat deze band hier geen ex-Rockpile en ex-Roxette figuren kende… zucht), een Nirvana gitarist (!) na enkele sessies bedankt voor bewezen diensten (‘rock’ is toch een beetje anders dan …rock!). Nu gaan ze zelf de moderne kant op! Door naar de volgende song. We Keep The Drapes Alive gaat misschien ooit nog eens tot de ted-standaards behoren: teddyboy rock ‘n’ roll in een authentieke drape gestoken. In Hakon hebben ze een waardig eerbetoon aan Stig Rune gevonden, een zanger die goed de sfeer uit de 80’s terug weet te halen. Vooral goed te horen in Teddy Girl. Dat hij, net als Stig Rune, niet alleen kan zingen en gitaarspelen, maar tevens songwriten bewijst hij verschillende malen op dit album, onder andere in tedsong Need Your Love. Op de tedtour blijven we natuurlijk in Stig Rune’s penseltje Tonight. Crazy Cavan en de zijnen groeten we in Crazy Tracy, een muzikaal eerbetoon aan de wereldvernieuwer van de teddyboy rock ‘n’ roll. Nog eenmaal ‘feetbangen’ en ‘headstompen’ in Have Some Fun. En dan stilletjes, met wazige ogen, in een hoekje wegkwijnen bij Blue Blue Heart. Het absolute topnummer van het album! Teencats herleven! Vergezeld van Kathrine en Sandra Martine.
Resumé: De band zal zeker geen troubles krijgen met dit album bij iedere rasechte zichzelf respecterende Ted (met hoofdletter T). Het album is echter niet aan te bevelen op golden oldie disco-parties of bij rondhangende greeny teeny rappers. Praat ik nu ook al als die man met die korte achternaam… en dan maar zingen, thank God I’m a: t-e-d. Ow ja: spaarvarkenbeulen weten wat ze moeten doen!
Info: www.part-records.de (Henri Smeets)


naar boven



20 december 2012

 

 

 

SLEEPIN' WITH THE FISHES/ TRIPLE ESPRESSO
Part Records PART-CD 6105.001

Weinigzeggend hoesje dat er niet bepaald rock 'n' roll uitziet, maar de foto binnenin geeft wel iets weg: deze zevenkoppige band uit Stuttgart heeft drie blazers in de gelederen. De muziek kan inderdaad als neo-swing beschouwd worden, maar dan wel heel neo, want zowat alle varianten van moderne rock 'n' roll passeren hier de revue voorzien van blazersarrangementen, en nog goed uitgevoerd ook. Nu ben ik ben best een liefhebber van neo-swing, maar toch zegt deze CD me weinig. Enerzijds ligt de nadruk op rock, niet op swing (je kan nu eenmaal op àlles blazers kleven), al is het zeker niet zo punkerig als The Kings Of Nuthin. Anderzijds hoor ik ook echo’s van ska en Kurt Weill cabaret, er zit gladde croonerstuff in zoals tegenwoordig nog wel meer niet-crooner bands die big band muziek van weleer perfect nagespeeld doch zonder ziel uitvoeren, en het geheel is afgetopt met een anarchistisch sausje in de stijl van de krakersfanfares die tegenwoordig elk officieel feest onveilig maken. Een beetje heel veel van alles dus, en daarmee enkel voor de liefhebbers. Info: www.part-records.de en www.triple-espresso.de (Frantic Franky)


 

 

 

BANG BOOM JUBILEE/
THE HELLABAMA HONKY TONKS
Part Records PART-CD 697.002

Nee hoor, niet uit Alabama, maar gewoon een trio uit Duitsland dat wij slechts onlangs leerden kennen via hun nummer op de verzamel-CD Rockabilly Burn Out Tracks #1. Als u onze review daarvan naleest zal u constateren dat we hen gewoon oplijsten in de luidruchtigere hedendaagse bands op die CD, wat betekent dat hun bijdrage er niet uitsprong. Op het hoesje zien ze er niet bepaald rock 'n' roll uit, en schijn bedriegt in deze niet: dit is opnieuw het moderne werk, met de snelheid en onstuimigheid van psychobilly, de overgangen en bruggetjes van rock, de obligate zwaai aan de Gretsch al waren ze Brian Setzer zelve (okee, ze hebben geen Gretsch maar een Duesenberg), enkele fikse shotjes cowpunk, en het je m'en foutisme van al die bands who don't give a shit of dit nou rock 'n' roll is of niet maar er gewoon voor gaan, het geheel gemixt met de nadruk op de kletterende contrabas. Dit is mijlenver verwijderd van Blue Suede Shoes en echt goed uitgevoerd zou ik het niet willen noemen (eerder simplistisch doch effectief, ze lijken me vooral een live-band), maar als je er voor openstaat heeft het wel iets. Nou er nog achter komen wat. Info: www.part-records.de en www.hellabama.de (Frantic Franky)


 

 

 

BOPPIN' BY THE BAYOU
Ace Records CDCHD 1345

Het Britse re-issue label Ace heeft de rechten op heel wat rock 'n' roll uit Louisiana, getuige hun compilaties van Goldband en Jin Records en verzamelaars als Bayou Rockabilly Cats. Nu duiken ze opnieuw in de archieven voor een nieuwe reeks over Louisiana. Regionale rock 'n' roll is natuurlijk een vaag begrip, en dat blijkt uit de verscheidenheid uit stijlen op deze Boppin' By The Bayou die zowat alle mogelijke stijlschakeringen van rock 'n' roll omvat: rockabilly, New Orleans, piano rock 'n' roll, sax, zwart klinkende jivers, boppin' hillbilly, mambo billy, gospelbilly en bluesbop. Wat die bluesbop betreft: onwaarschijnlijk toch dat John Fred & the Playboys in 1964 zo'n fantastische Boogie Chillun inblikten en drie jaar later de sixties personifieerden met Judy In Disguise. Dat niet op deze CD staat, laat dat duidelijk zijn. Uiteraard wel van de partij zijn alle usual suspects als Al Ferrier, Johnny Jano, Rod Bernard, Jivin' Gene en Warren Storm, naast relatief of compleet onbekende namen als Tommy Todd, Gil Giroy & the Jolly Rockers, Vince Anthony & the Blue Notes, Bonnie Fussell & the Jives, Hunter Watts & his Southern Pals, Bill & Carroll, Ronnie Bennett, Nathan & the Sparks en Wiley Barkdull. Ook leuk: twee pure cajun nummers (Keep Your Hands Off It van Lawrence Walker en - heus waar - That's Allright Mama door Nathan Abshire) en flagrant jatwerk (het refrein van Some Other Time van Arnold Broussard alias Bee Arnold is duidelijk gebaseerd op Thirty Days van Chuck Berry, Rocket Morgan brengt Release Me zoals Jerry Lee Lewis het zou hebben gespeeld op Sun). En Jay Chevalier mag nog zo hard roepen dat zijn Big Cloud niét racistisch bedoeld was, het blijft dubbelzinnig. Deze CD is erg geslaagd omdat ie zo gevarieerd is en minder bekende maar kwalitatieve rock 'n' roll bevat, en speciaal voor u daar die alles al hebt staan er ook 11 onuitgegeven nummers en/ of alternatieve versies op, onder meer dankzij een deal met de erven van JD Miller. Het booklet met info en foto’s is traditioneel erg goed verzorgd. Er komt ook een Bluesin' By The Bayou reeks die zal focussen op jump blues en R 'n' B. De volledige tracklisting vind je op www.acerecords.co.uk (Frantic Franky)


 

 

 

THE ROLLIN' ROCK RECORDINGS Vol. 1/
MAC CURTIS
Part Records PART-CD 692.001

Mac Curtis is een van de weinige nog levende rockabilly helden uit de jaren ’50, die bovendien op zijn 73ste af en toe nog optreedt in Europa. Waar is de tijd dat we hem op de Rockhouse Meeting zagen? Curtis bracht tussen 1956 en 1962 negen singles uit, maar zijn naam en faam zijn evenzeer gebaseerd op zijn Rollin’ Rock werk uit de jaren ’70. Mooi verhaal, hoor, dat van Rollin' Rock: Ronnie Weiser, een naar Hollywood geëmigreerde joodse Italiaan, startte met een rock 'n' roll blad, liep binnen de kortste keren fifties artiesten Ray Campi, Mac Curtis, Johnny Carroll en Jackie Lee Cochran tegen het lijf, en begon prompt nieuwe LP’s en singles van hen uit te brengen. Van die vier was Ray Campi wellicht de meest in 't oog springende en degene die het meest naar Europa overkwam, misschien omdat hij contrabas speelde (een zeldzaamheid in die tijd) en dus ook visueel iets te bieden had, of misschien gewoon omdat ie schoolmeester was en dus veel vakantie had. Mac Curtis bracht van 1972 tot 1978 zes singles (11 nummers, want op What’ll I Do staat Ray Campi op de B-kant) en drie LP’s uit op Rollin’ Rock, materiaal dat al deels verscheen op eerdere Mac Curtis CD’s, maar dit is de eerste keer dat de eerste twee van die LP’s, Ruffabilly (1973) en Good Rockin' Tomorrow (1975), integraal op CD staan.
De Rollin' Rock sound had weinig te maken met authentieke rockabilly maar was niettemin erg herkenbaar: semi-akoestisch met een gigantische echo, door dat akoestische heel springerig, en steevast klinkend alsof het tempo op en neer ging, bijna alsof de platen slecht gecentreerd waren, een sound die zoals zo vaak per toeval ontstond. Rollin’ Rock was immers meer liefhebberij dan professionalisme: alles werd opgenomen in Weiser's flat, en op deze twee LP’s speelde Ray Campi zo goed als alle instrumenten in. De muziek is uiteraard rockabilly, maar er zijn ook een paar rondjes blues (Fannie Mae, Sidetrack Mama, Holdin' On) en country (You Hurt Me, Gone Out Of My Mind). De originele LP’s zijn al jaren onbetaalbaar, dus als je al lang op zoek bent naar dit stukje rockabilly geschiedenis is dit je kans. In het booklet staan foto’s en herinneringen van Mac Curtis zelf, Ray Campi, Rollin’ Rock gitarist Kevin Fennell, en Wild Bob Burgos en Graham Fenton van Matchbox die in die gloriedagen in Europa toerden met Curtis. Info: www.part-records.de (Frantic Franky)

naar boven



29 november 2012

 

 

 

ROCK ‘N’ ROLL OUTSIDER/ DAVE PETERS
Everyday Records HEGDDA14

In 2009 bespraken wij al de debuut EP van Dave Peters (zie hier) die niet bij ons achter de hoek woont zoals je zou kunnen afleiden uit zijn naam maar wel degelijk een Brit is. Sinds dat debuut hadden we niks meer van hem gehoord en het is ons nog steeds onduidelijk wie Peters juist is, want echt veel info vind je niet op zijn www.rockinwithdavepeters.blogspot.com.
Op basis van dit full-album concluderen we dat hij vooral een thuismuzikant is, want hij schreef alle 12 nummers, deed zelf de productie en speelde zowat alles uitgezonderd de drums zelf in. Ook typerend voor muziekmaniakken: op zijn blog beschrijft hij uitgebreid de ontstaansgeschiedenis en evolutie van alle songs én welke gitaren hij allemaal heeft gebruikt. Teken des tijds: we kregen een computerkopietje op CD toegestuurd, de persinfo spreekt hardnekkig van een LP, maar dit album is enkel te koop als digitale download via de geijkte kanalen als iTunes. Goed, maakt allemaal niet uit, tenslotte telt alleen de muziek. Nu is daar ook iets merkwaardigs mee aan de hand: wij gaan ervan uit dat Everyday ons dit CD’tje stuurde omdat dit als rock ‘n’ roll release wordt gepromoot, maar de persinfo houdt het dan weer op “rock & blues”. Inderdaad blijkt de muziek zo’n beetje tussen die drie in te hangen, want ons inziens staat hier evenveel zo niet méér niet-rock ‘n’ roll dan wél rock ‘n’ roll op. In Peters’ interpretatie van rock ‘n’ roll (Livin’ End en Klarissa) horen we echo’s van Chris Isaak gekruist met Bad Things van Jace Everett, dat nummertje uit vampierenreeks True Blood, en als hij Chuck Berry rifs gebruikt (Shut Your Eyes) klinkt Peters zoals die goeie ouwe Dave Edmunds Chuck coverde. Maar is het nu rock ‘n’ roll of niet? Ja, op voorwaarde dat u deze namen als rock ‘n’ roll beschouwt, zo niet zal u dit net als een groot stuk van de rest van dit album als poprock light betitelen. Sleepy Dog Blues, Wired en She’s My Baby That’s The Way It’s Gonna Stay zijn dan weer eerder bluesrock door het gebruik van slidegitaar, een orgeltje en een mondharmonica die op Twangin’ With Mr P op de countryrock toer gaat. Over countryrock gesproken: ik zou Baby Bring It On Home, wat mij betreft het mooiste nummer hier (al heeft de rif wat weg van Wish You Were Here van Pink Floyd, eerder al op z’n Johnny Cash gedaan door Union Avenue) wel eens door Smokestack Lightnin’ vertolkt willen horen. Samengevat: beschaafde, cultureel verantwoorde muziek met een titel die de lading dekt, want Dave Peters profileert zich hier al dan niet gewild als rock ‘n’ roll outsider. Tegelijkertijd met dit album verschenen twee digitale singles en een digitale 5 track EP met zowel album en niet-album tracks als alternatieve versies.
Info: www.everydayrecords.com (Frantic Franky)


 

 

 

KEB DARGE &
LITTLE EDITH’s LEGENDARY WILD ROCKERS 2
BBE Music BBE214CCD

Keb Darge is een Schot die oorspronkelijk bekend werd als Northern soul DJ, zich om zijn echtscheiding te kunnen betalen gedwongen zag zijn platencollectie te verkopen, uit de overschotjes daarvan die niemand wou hebben begin jaren ‘90 het op soul en funk uit de jaren ‘60 en ‘70 gebaseerde nieuwe genre van de acid jazz en deep funk creëerde, en daarvan in het verleden al een aantal compilaties uitbracht. Allemaal bijzonder fijn voor Keb Darge zelf, maar wat zijn wij daar mee? Wel, drie echtgenotes later heeft Keb Darge zich met zijn inmiddels vierde vrouw, de Filipijnse Little Edith, opnieuw heruitgevonden, niet alleen opnieuw als Northern soul DJ, maar ook als voorvechter van rockabilly en rockende rhythm ‘n’ blues, wat in 2007 al leidde tot de uitstekende compilatie Keb Darge & Cut Chemist (een andere funk DJ) Present Lost & Found: Rockabilly And Jump Blues. Intussen zijn Keb Darge en Little Edith verhuisd naar Japan waar ze als DJ het mooie weer maken, maar eerst is er dus nog deze nieuwe fifties compilatie Legendary Wild Rockers 2.
Dat Darge zijn shit kent maar ook niet echt opnieuw het warme rockabillywater uitvindt blijkt uit de aanwezigheid van tracks als Let’s Dance (Excels), Woodpecker Rock (Nat Couty & the Braves), Lobo Jones (Jackie Gotroe), Honey Bun (Larry Donn), Bad Bad Boy (Bobby Lollar), Ghost Train (Swanks), Boppin’ High School Baby (Don Willis), Catalina Push (Catalinas) en Untrue (Bob Vidone & the Rhythm Rockers), stuff die al jaren populair is maar steengoed blijft, en meteen ook de stijlrichting van deze verzamelaar aangeeft: de meeste van de 21 tracks zijn vooral gitaargerichte stevige rock ‘n’ roll, rockabilly boppers en instrumentals die naar de harde surf toegaan, af en toe aangevuld met piano en sax. Oddballs zijn het op jazzy vibrafoon (tenminste, zo klinkt het) vertolkte Halloween werkje Trick Or Treat van ene Bryan “Legs” Walker & his Walkin’ Talkin’ Sax, en Gorilla van The Shandells uit 1965. Fratrock noemen ze dat laatste, zeg maar pret-rock, al zullen sommigen onder u het simpelweg geen rock ‘n’ roll meer noemen. Dat hangt af van uw definitie van rock ‘n’ roll, net zoals het zal afhangen van wat u al hebt of u deze CD dient te kopen of niet. Alles hier is immers al elders gecompileerd, het ene nummer uiteraard al meer dan het andere, alleen die Trick Or Treat kunnen wij enkel traceren naar de White Label LP Rockabilly World uit 1986. Volume 1 zijn wij nog nooit tegengekomen en er schijnt ook een Legendary Rockin’ R&B te zijn, die we op basis van de sterkte van deze Volume 2 zonder enig voorbehoud durven aanraden aan iedereen die zijn rock ‘n’ roll graag rauw en wild heeft. Wij hebben ze allebei al op ons verlanglijstje voor Sinterklaas staan. Info: www.bbemusic.com (Frantic Franky)

naar boven



15 november 2012

 

 

 

IT’S SATURDAY NIGHT:
STARDAY-DIXIE ROCKABILLY 1955-1961
Fantastic Voyage, FVTD145

Fantastic Voyage is een Brits re-issue label dat al heel wat fijne fifties CD’s uitbracht, al hanteren ze volgens mij eenvoudigweg de ‘na-50-jaar vervallen-alle-rechten-en-dus-brengen-we-dit-uit-zonder-rechten-te-betalen’ regel, dat maak ik tenminste op uit het feit dat enerzijds deze compilatie netjes tot 1961 loopt en anderzijds het goedkope prijskaartje. Met andere woorden: Sleepy LaBeef zal geen cent ontvangen voor zijn I’m Through en Little Bit More hier, al valt natuurlijk te betwijfelen of hij ooit in zijn hele leven daarvoor een cent heeft gezien. Er zijn in het verleden al heel wat Starday/ Dixie verzamelaars verschenen, maar wellicht is geen enkele daarvan even compleet als deze It’s Saturday Night: 103 nummers van als we goed afgepunt hebben 75 artiesten op drie CD’s, samen goed voor net geen vier uur de allerbeste niet-Sun rockabilly. Om een onschuldige kinderhand te laten grabbelen: Sonny Fisher (Rockin’ Daddy), George Jones (Rock It), Rudy Grayzell (Duck Tail), Glenn Barber (Shadow My Baby), Link Davis (Trucker From Tennessee), Jimmy Johnson (All Dressed Up), Benny Joy (Steady With Betty), Derrell Felts (Playmates) en Groovey Joe Poovey (Ten Long Fingers), een geweldige selectie uit de massa’s plaatjes die vanaf 1953 bij Starday en sublabel Dixie verschenen, merkwaardig genoeg in essentie een countrylabel gespecialiseerd in honky tonk, bluegrass en gospel, en mogelijk het grootste onafhankelijke countrylabel uit de jaren ’50 en ’60 omdat ze mikten op alles en iedereen die niet aan de bak kwam bij de major labels: nieuw talent (George Jones, The Big Bopper, Willie Nelson en Roger Miller maakten hun debuut op Starday), grote namen op hun retour (Cowboy Copas, Johnny Bond, Moon Mullican), en dus ook alles wat maar enigszins op die allernieuwste rage genaamd rock ‘n’ roll leek. Dat Starday toch niet even bekend is als Sun is uiteraard omdat ze géén Elvis en Jerry Lee Lewis en Johnny Cash lanceerden, maar ook omdat de Starday output niet uniform klinkt: ze verhuisden in de loop der jaren verschillende keren van studio, en je kon ook tegen betaling je elders opgenomen mastertapes bij hen laten uitbrengen. Betálen om platen uit te kunnen brengen: Starday had zijn zaakjes goed bekeken!
Toch zijn dit niet allemáál Jitterbop Baby’s van Hal Harris: die haast buitenaardse intensiteit is echt wel uniek te noemen. Nee, je kan hier heel mooi de evolutie volgen van gepimpte hillbilly boogie over rauwe boerenkinkels recht onder de koe vandaan die in Elvis’ kielzog de rhythm ‘n’ blues probeerden na te spelen tot meer gestroomlijnde rock ‘n’ roll, althans naar Starday normen, met alle mogelijke variaties daar tussenin, plus de allereerste single van The Big Bopper vòòr Chantilly Lace onder zijn echte naam Jape Richardson (Crazy Blues), Jimmy Johnson’s nog hitsiger dan Gene Vincent origineel van Woman Love, plus Lucky (broer van Link) Wray, plus Cliff Blakley’s High Steppin’ dat werd gecoverd door Big Sandy, en zo valt er voor en over alle 103 tracks hier wel wat te zeggen. En dan is er bij de samenstelling geeneens rekening gehouden met de plaatjes die op vraag van de artiest via Starday op one-shot labels werden uitgebracht, de zogenaamde custom persingen, want daar kunnen we nog een paar CD’s mee vullen. De geluidskwaliteit krast nogal en een aantal nummers lijdt onder ruis, maar dat neemt niet weg dat dit als geheel qua sound, echo en impact zijn gelijke niet kent, of het zou inderdaad Sun Records moeten zijn. Zeker een aanrader voor wie houdt van het échte spul, ook al door dat gunstige prijskaartje (je kan deze driedubbelaar scoren voor de prijs van pakweg één enkele CD), tenzij u alles wat in het acht pagina’s tellend booklet op CD-formaat van specialist ter zake Dave Penny staat al weet omdat u al die eerdere Starday/ Dixie verzamelaars al hebt. Info: www.fantasticvoyagemusic.com (Frantic Franky)

naar boven



8 november 2012

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

THE COMPLETE COLLECTION/ RUSS SAINTY
Slickstone Records, SLICK01

Het komt niet elke dag voor dat een subtopper uit de rock ‘n’ roll geschiedenis zich vereerd mag voelen met een drie-CD-set, met maar liefst 76 songs. Normaliter is dit voorbehouden aan de toppers. En al helemaal ongebruikelijk is dat de maestro himself aan het woord komt en zijn verhaal vertelt in het schitterend uitgevoerde begeleidende booklet. Heerlijk om de woorden te lezen vanuit het perspectief van de zanger, die je al lezende weer 18 jaar ziet worden. Hoe heette die man ook alweer? O ja, ik heb hem nog niet voorgesteld. Russ Sainty mag zich de gelukkige noemen. Russ wie? Zelfs voor doorgewinterde Britse rock ‘n’ roll kenners en Teddyboys is het even graven in het grijzen cellen brein. En dan ontstaat spontaan het “aha-effect”. Kwamen we die naam niet al eens eerder ergens tegen op een of andere CD-compilatie of in een artikel over de gouden dagen van de Britse rock ‘n’ roll in de 50’s, met als diens geboorteplaats de Londense coffeebar The 2 I’s? Als voormalige promoter van Rick Hardy, die 14 maanden vertoefde in de coffeebar The 2 I’s, de weg plaveide voor de Beatles met The Jets (met Tony Sheridan) en in de nadagen van zijn carrière een cockney revue, een cockney album en een korte verschijning als cockney had in de film Trainspotting (cockney refereert aan de Londense arbeidersklasse, met als meest prominente vertegenwoordigers Charlie Chaplin (precies, die), Britse oerrocker Tommy Steele en Samantha Fox (welke man kent haar niet) en enkele weken voor de reünie van The 2 I’s, met o.a. Russ Sainty, verongelukte in zijn auto, doemde de naam opeens op in mijn geheugen in relatie tot die gedenkwaardige geboorteplaats van de Britse rock ‘n’ roll. Russ neemt ons mee naar de begindagen van zijn carrière, maar presenteert ons ook negen zelf geschreven songs uit recentere tijden en schuwt evenmin een cockney adaptatie van de Hollywood Argyles’ Alley Oop (hier in Nederland in 1961 door Het Cocktail Trio opgenomen). Het enthousiasme waarmee de man schrijft en het eerbetoon aan zijn twee enkele jaren geleden overleden gitaristen, Roy Toft en Roger Dean, die ten tijde van zijn eigen band The Nu-Notes, late 50’s en early 60’s schitterende bijdragen leverden aan de songs van Russ Sainty en dan vooral de instro’s, kan je niet ontgaan en maakt dat je ook een glimp opvangt van de man achter de muziek. Misschien hadden ze het album dan ook beter The Man And His Music kunnen noemen. Het begon voor Russ (die in 1936 als Alfred Charles Sainty het levenslicht zag) en zijn kompanen in 1958. Russ Sainty & The Nu-Notes, bestaande uit Rhet Stoller (leadgitaar), Mel Miller (contrabas en basgitaar), Roy Toft (ritmegitaar) en Bernie Martin (drums). In 1961 kwam Roger Dean (lead gitaar) erbij. De band bestond tot en met 1964. Maar eigenlijk moeten we nog ietsje verder terug in de tijd, als Russ in 1958 terecht komt bij de coffeebar The 2 I’s en daar Tony Sheridan ontmoet, die in 1961 zijn eerste hit zou hebben als leadzanger van The Beatbrothers (de latere Beatles) met My Bonnie. Tijdens een optreden in 1959 van Tony Sheridan, Brian Locking (The Drifters en iets later The Shadows) en Tony Meehan (The Drifters en iets later The Shadows) werd Russ benaderd door Barry ‘Rhet’ Stoller en Mel Miller van The 4 Teens. De band Russ Sainty & The Nu-Notes was geboren. (De onlangs overleden Big Jim Sullivan – zie Big News 11 okt. j. – maakte 6 maanden lang deel uit van The Nu-Notes, voordat gitarist Roger Dean als zijn vervanger erbij kwam in 1961). Na vele successen in de bars in het zuiden van Engeland scoorde de band als The Rhet Stoller Group in 1961 een hit met Chariot (vreemd genoeg niet terug te vinden in het hitlijsten-boek British Hit Singles). Niettemin, men blijft optreden en opnemen als Russ Sainty, The Nu-Notes en The Rhet Stoller Group. In 1961 nam Russ, begeleid door The Beatles op in Hamburg met Bert Kaempfert als producer. Een jaar later maken Russ & The Nu-Notes een tournee door Engeland met Bobby Vee en The Crickets. Tot zover de grootste verworvenheden (vanuit de optiek van de redacteur) in de periode 1958-1964. Gelukkig heeft Russ nog tapes gevonden op de zolder en had genoeg historisch besef om deze juweeltjes van tijdsdocumenten met ons te delen. Ook al verontschuldigd hij zich in honderdvoud voor de geluidskwaliteit (onnodig, zo blijkt achteraf), iets wat heel typisch is voor artiesten die al decennia in het vak zitten en zich inmiddels ontwikkeld hebben en daardoor zich vaak schamen voor dat oude spul in krakkemikkige kwaliteit, voor ons liefhebbers zijn dit soort opnames ware diamanten! Geen opgepoetste studio-opnames, maar recht uit het hart spontane demo’s en oefensessies. Plus nog diverse, met een Grundig tape recorder, van de radio opgenomen opnames. (Op die manier heeft jullie redacteur zelfs begin jaren tachtig nog de muziek van de radio opgenomen, voordat eind jaren tachtig de radiocassetterecorders (radio met ingebouwde cassetterecorder) kwamen. Zeker voor mijn generatie en al helemaal voor de oudere garde zijn dit soort opnames een vlucht naar de eigen jeugd. Russ heeft opgenomen voor klinkende labels: Decca, Columbia, Parlophone, HMV, Top Rank, om me tot enkelen te beperken. In de jaren tachtig maakte hij nog deel uit van de vocal group The Dallas Boys, die we natuurlijk allemaal kennen van de legendarische Jack Good’s Oh Boy TV-serie in de 50’s/ early 60’s.

Na pakweg 55 jaar verschijnt nu dan het eerste album (eigenlijk triple album) van Russ Sainty met een overzicht van ‘s-mans gehele oeuvre, 1959-1968, opnames uit 2010 en 2011 plus enkele songs uit de begin jaren negentig met The Dallas Boys. Het eerste album is voor mijn gevoel een grote tegenstelling (en teleurstelling met echter grote ij-zer-ster-ke lichtpunten aan het einde van het album!) voor ons rock ‘n’ roll fans, in vergelijking met de andere twee albums. De eerste CD bevat de nieuwe opnames, niet verwonderlijk want natuurlijk probeert Russ zich met dit album in de kijker te spelen bij booking agents. Dat doet hij onder andere met de titeltrack Radio Play That Song. Een 60’s getint mainstream nummer dat het vooral van de tekst moet hebben: het is te mainstream voor mijn gevoel. Echt zo’n zondagmorgen ontbijtradio song. Tell The Other Guy heeft een vette knipoog naar de 50’s en is een tin pan alley song in modern jasje. Of je dat moet doen als 70-plus rocker? Klinkt vreemd als een dinosaurus-rocker met een volwassen stem een tienersong zingt. Het nummer als zodanig is wel aardig. How Can I Tell Maureen, met twangy intro a la Duane Eddy, behoort tot de categorie aangename rockballads. Super nummer! Ligt lekker in het gehoor. Echt zo’n nummer voor 50’s/ 60’s revival concerts. Door haar karakter zou het zelfs niet misstaan voor ruimhartige countryfans. Let’s Have A Rockin’ Good Time is een voorbeeld van een ruige rocker die zijn wilde haren vetkuif ingeruild heeft voor tamme grijze (of in dit geval witte) haren. Een nummer dat de pit van een jonge rocker mist en maar wat voortkabbelt. Voor mijn gevoel dan ook een typische pensioen-rocker song. Maar let wel: deze man is dus over de 70! Toch wel petje af. Midtempo song Backstreet Rock & Roll is een nummer dat van begin tot einde blijft steken in warming up en niet toe komt aan echt losbarsten, ook al is het zeker geen onaardig nummer. Maar het mist gewoon net dat beetje extra dat het flitsend zou kunnen maken. I’m Coming Home klinkt me in de oren als een bekende cover, maar blijkt toch een eigen compo te zijn. Een nummer dat een duidelijke ska melodielijn heeft, ook al is die minder geaccentueerd om het een wat meer mainstream karakter te geven. Zoals geldt voor vele rockers die al jaren op het podium staan, willen ze graag hun jeugd, waarin ze nog groeiende waren als muzikant, ontstijgen in muzikaal meer vakmanschap vereisende jazzy, easy listening en big band nummers. Summer’s Gone, dat zeker bedoeld is als een rock ‘n’ roll ballade, klinkt door haar interpretatie echter meer als een jazzy dagdromer met poppy touch (eerder iets voor op een easy listening album). Russ had zeven songs nodig om eindelijk eens zijn rock-verleden eer aan te doen: Not To Young To Rock is een nummer dat je verwacht van iemand die zichzelf aanprijst als een quasi veteraan rocker. Aardige song! Race With The Devil, niet het Gene Vincent nummer maar een Marty Robbins achtig uptempo nummer dat me overigens megabekend in de oren klinkt. Voor mij de absolute topper van dit eerste album, wat een machtig mooi nummer en wat een goede interpretatie van deze heropname van zijn eigen compo uit 1960 (het origineel staat op het tweede album). My Rock & Roll Baby is een zeer geslaagde rockabilly met helaas een snert vervelend orgeltje op de achtergrond (heeft niks in een rockabillynummer te zoeken, jammer). Eddie Cochran’s Three Steps To Heaven gaat erin als koek. Een ijzersterke cover, ondanks dat het tammer is dan het origineel. Elvis’ Loving You klinkt wat vermoeid. Het is jammer om te zeggen, maar de oudheid in de stem is duidelijk hoorbaar. Zeker, het is een knappe prestatie met die leeftijd een dergelijke ballad neer te zetten, maar ik moet toch eerlijk zijn. Opvallend genoeg komt Russ’ stem op Dion & The Belmonts’ Teenager In Love vele malen beter tot zijn recht. Klinkt frisser en de cover is mooi in 50’s stijl gehouden. Top! Tja, Alley Oop in cockney stijl heeft met de, van 50’s rocker Jim ‘Green Door’ Lowe bekende, 20er jaren pianosound een wat apart karakter. Het gaat hier vooral om de tekst en wijze van brengen in cockney stijl. Iets voor de liefhebbers ervan. One Of These Mornings strijd wat mij betreft met Race With The Devil om de eer van beste song van dit eerste album! Wat een ijzersterk nummer, zeg! Qua zang heeft het wat teddyboy achtigs. Voor de rest is het een rockabilly met Cubaans habanera ritme (zoals we dat ook kennen van het Johnny Burnette Trio). Als het nummer aan het Eurovisie songfestival voor rockabillybands zou meedoen, kreeg het van de Dutch jury: 12 points! Rock & Roll Is In My Soul is voor mij de onbetwiste miskleun van het eerste album en maakt wat mij betreft een goede kans voor 100 slechtste songs aller tijden. Maar ik praat dan wel als 50’s rock ‘n’ roll liefhebber! Powerflower jointjes paffende vijftigers daarentegen zullen spontaan weer het hippiejasje aantrekken en gaan blowen. Het feit dat het nummer halverwege eventjes overgaat in 50’s boogie, doet er niets aan af. Hello Again klinkt als één groot tranendal en is triest om aan te horen voor een rock ‘n’ roll fan (dit is een nummer voor een jazzy album, niet wat ik verwacht op een rock ‘n’ roll album, sorry). Maar alsof dat nog niet genoeg was, krijgen we opeens een musical nummer a la Muss I Denn in uptempo ritme voorgeschoteld: Didja Ever. Rocker Tommy Steel had in de 50’s ook dit soort voor mij onbegrijpelijke wazige nummers in zijn repertoire, net als Guy Mitchel overigens. Je vetkuif gaat dan ook spontaan slap hangen (en niet alleen de vetkuif). Het overbekende Send Me The Pillow is een ware verademing aan het einde van een voor rock ‘n’ roll oren vermoeiend om aan te horen album. Doch hier en daar bevat het album ijzersterke, maar dan ook echt ij-zer-ster-ke, oppeppers!

Het tweede album is voor de lezers van Boppin’ Around het echte werk (net als ook het derde album)! Terug naar de 50’s. One Of These Mornings, opgenomen in 1959, is een top of the bill eigen compo van Russ, dat vreemd genoeg nooit een hit is geweest. British rockabilly (!) van het fijnste soort. Too Much is eveneens een topnummer. Desondanks waren deze twee songs uit 1959 slechts in beperkte oplage verschenen en behoort de single waarvan zij werden geplukt, tegenwoordig tot de absolute collector’s items. Begin jaren zestig met de opkomst van de poppy rockers die o.a. Johnny Burnette, Brenda Lee en Helen Shapiro (zelfs Gene Vincent ‘bezondigde’ zich eraan) groot maakten, was het heel gebruikelijk om tin pan alley ‘rockertjes’ op te nemen. Happy Go Lucky Me (1960) is daar een voorbeeld van. Standing Around is meer een ballad in de stijl van Dave Sampson & The Hunters, zij het met minder geaccentueerd Fender werk. Race With The Devil (waarvan ik toch echt dacht dat het een Marty Robbins nummer was) is een raadsel, waarom het nooit de charts heeft gehaald in 1960. (Leuk detail: ook al liggen de publishing rights bij Tin Pan Alley, het is zeker geen tin pan alley song). Too Shy (1960), wat een heerlijk nummer zeg, past echt in het tijdsbeeld van verliefde en afgewezen onschuldige petticoatjes met paardenstaartje en lollie. Echt een nummer voor de porseleinkast vol breekbare hartjes, maar dan wel zonder olifant in de buurt (voor de ondeugende rock ‘n’ roll duivels onder ons)! Don’t Believe Him Donna uit 1961 (of hij hiermee gedoeld heeft op Ritchie Valens?) is een echte pure hartverscheurende slowrocker met ‘ik doe niemand kwaad’ lieflijk achtergrondkoortje. In de tijd van Stand By Me, Save The Last Dance For Me en het inmiddels door Buddy Holly geïntroduceerde plukkende vioolorkest, waren voorbodes voor Your Other Love (1961), dat een goede kloon is van het latere Buddy Holly repertoire met Latijnse ritmes in de melodielijn. I’ve Got A Girl (1962) zou Rob de Nijs, onze theaterrocker, niet hebben misstaan. Tin pan alley op zijn rock ‘n’ rolls (of net andersom?). Het vakkundig inzetten van echo kom je gewoonlijk alleen tegen in de rockabilly en instro, maar deze high school rocker is daar een meer dan aangename uitzondering op. Keep Your Love Locked (1962) behoort zeker binnen het subgenre van highschool rockers tot de absolute crème de la crème! Wat een nummer, zeg! Hier en daar wat Indotrekjes. Last Night Was Made For Love (1962) houdt zangmatig het midden tussen Bobby Vee, Gene Pitney en Paul Anka. Het is ook in de stijl van voornoemde grootheden uit de zachte muze van de rock ‘n’ roll. As You Like It (1962) ligt in de lijn van 50’s Bobby Craddock met Bobby Vee elementen. De van origine countrysong Send Me The Pillow uit 1962 is in een early 60’s poppy rockertje gegoten. Super cover. Wat in dit soort nummers opvalt is, dat Russ goed gebruik maakte van ‘gevoel leggen in de stem’. What Do You Know About That (1962) klinkt als een Engelse Rex Gildo in een typisch nummer uit die tijd van poprockertjes. In 1963 was de beat inmiddels doorgebroken in Engeland en dat is ook te horen in de songs en dan vooral in de samenzang. Opvallend de nadrukkelijke Fendersound, waardoor het een overduidelijk Shadows trekje krijgt. Unforgetable Love is een vertegenwoordiger hiervan. Twinkle In Your Eye ligt in dezelfde lijn. De invloed van Cliff & The Shadows ten tijde van 1963 kan je niet ontgaan in dit nummer. In 1964, acht jaar na het origineel, werd het onvergetelijke Lonesome Town van Ricky Nelson gecoverd. Het doet niet onder voor het origineel. That’s How I’m Gonna Love You (1964) heeft wat Freddie & The Dreamers trekjes. This Is My Lovely Day (1964) heeft meer iets van een countrynummer met merseybeat trekjes, maar voor ons rock ‘n’ roll liefhebbers zeker te verteren, al helemaal als je Gerry & The Pacemakers (voor mij de enige echte nog als rock ‘n’ roll te classificeren band in de merseybeat periode) nog kunt accepteren. Bless You Girl uit hetzelfde jaar ligt in dezelfde lijn als de vorige song. In 1965 veranderde de sound weer eens meer richting pop, zoals Downtown van Petula Clark demonstreerde. Dus volgden velen die lijn, ook Russ. Hij deed dat in She om het te vervolgen in Saving My Tears. It Ain’t That Easy (met Bobby Vee inslag) en And Then (met eerder een early 60’s Bobby Vee touch) sluiten het jaar 1965 af. De vier resterende songs uit 1968 vallen buiten het bestek van ons magazine.

Het derde album is een vingeraflikker voor echte rockers. Het wordt geopend met Walk Don’t Run (1960). Een nummer dat iets afwijkt van het origineel van The Ventures in de guitarlicks, maar een mooie tegenhanger voor de grote hit van de Amerikaanse Shadows-concurrenten is. All Rhet (1960) zegt het al: een eigen compo van gitarist Rhet dat ’s-mans vakmanschap toont. Chariot (dat me sterk doet denken aan een andere instro uit die tijd, kom niet op de titel) dat duidelijk geïnspireerd is door de hele rage rond Apache achtige songs. Een smullertje voor instro-fans! Night Theme doet niet onder voor de sound van The Shadows. In 1963 nam de band Fury op, dat heel duidelijk beïnvloed is door Man Of Mystery van Cliff’s backband, ook al is het een uptempo song met frisse guitarlicks. Hall Of Mirrors (1963) heeft overduidelijk de versnelde melodielijn van Wipe Out van The Surfaris. In 1964, als Russ nummers zingt met beattintje, speelt de band nog echt early 60’s Shadows songs. Zo ook in Kathy, dat oordelend naar het tempo van deze ballad voor rustige uurtjes (tegenwoordig: minuten) een oude dame moet zijn. Overigens met strijkorkest op de achtergrond. Eveneens in 1964 speelde men het rustige Sunset. In datzelfde jaar werd bij wijze van demo het onder gitarofielen bekende Tico Tico opgenomen. Peanut Vendor is in de lijn van Tico Tico, een latijns geïnspireerd nummer dat tijdens dezelfde demo sessie werd opgenomen. Allemaal songs van topniveau in de stijl van The Shadows en The Jumping Jewels. Onbegrijpelijk dat met deze opnames nooit iets is gedaan. Waanzin! De demo van Sleep Walk uit 1959 mag er zijn! Terecht dat Russ beide gitaristen apart vermeldt in het booklet. Vooral bij Country Twist uit 1963 valt je niks meer in! Geweldig gitaarspel. In 1991 namen The Dallas Boys een aantal nummers op, o.a. Summer Love, met leadzang van Russ, net als op Earth Angel, If I Ever Get A Chance (popnummer), I’ll String Along With You, Through My Eyes (popmuziek), I Don’t Know (met synthesizer, zo klinkt het, wat we ook kennen van onze eigen John Spencer, foei). Het zijn allemaal nummers met een modern arrangement. Jammer. Gelukkig zijn er nog enkele obscure gezongen opnames uit de periode 1961-1963 op dit album te vinden. Te beginnen met een zeer goede cover van Viva Las Vegas van Elvis, opgenomen van de BBC radio met een Grundig recorder. No Time To Wait (1961?? Haast niet te geloven, gezien het hoge beatgehalte in dit nummer!). Bij It’s Worthwhile geloof ik veel eerder dat die demo-opname uit 1961 stamt. Een mooie ballad. Cherokee War Dance is wederom een smul-instrumental uit 1961. Een opvallende titel voor die tijd komen we ook nog tegen: Sexy Little Suzie. Zeg me niet dat Itsie Bitsy Teeny Weenie Yellow Polka Dot Bikini niet als inspiratie heeft gediend voor dit nummer, ook al is deze calypsorocker pittiger dan de grote wereldhit van Bryan Hyland. Goed nummer. In 1963 van de BBC radio geplukt, is de (vocal group) Drifters’ cover Save The Last Dance For Me, dat de voortreffelijke zangkwaliteiten van Russ demonstreert en gevoelig gitaarwerk laat horen. Dan volgen enkele demo’s. I Don’t Care If The Sun Don’t Shine (1963) is een tenenkrommende hoempapa-versie. Verkrachting van dit geweldige SUN-nummer! Do You Promise (1963) is merseybeat. I’ve Just Had A Letter (1963) is country met merseybeat touch. De instro Trembling Guitar uit 1962 is weer een pareltje aan gitaarwerk. Geweldig! Als afsluiter dient On My Word (1963, BBC radio), een poppy midtempo rocker.

Conclusie: een drievoudig album, van een sterk ondergewaardeerde band, dat zeker in de smaak zal vallen bij liefhebbers van high school rock, early 60's pop en gitaarfreaks (een must voor instro liefhebbers)! Info: www.russsainty.co.uk (Henri Smeets)

naar boven



28 oktober 2012

CELLULOID/ BEVEL EMBOSS
BMRD Entertainment, BMRD-A001

Of wij interesse hadden om deze CD te reviewen? Wij hadden nog nooit van Bevel Emboss gehoord, maar een bezoekje aan de luisterpaal van VPRO deed ons snel ja beslissen. De Amsterdamse band (de naam verwijst naar grafische termen) werd pas dit jaar opgericht door leden van de pop-/ rockbands Van Dik Hout en Lois Lane en dichtersgezelschap Concordia, mensen die voor zover wij weten geen enkele link hebben met instrumentale bands. Alle 15 tracks zijn composities van gitarist Louis de Wit (drummer van van Van Dik Hout), dus we kunnen Bevel Emboss met recht zijn project noemen. Bevel Emboss heeft de standaard instrumentale bezetting van twee gitaren, basgitaar en drums, wat onvermijdelijk de vergelijking met The Shadows oproept. In die hoek moeten we Bevel Emboss inderdaad situeren, maar dan niet in de Apache begindagen, wel ten tijde van – laten we de dingen bij hun naam noemen – pakweg The Deer Hunter, door de productiesound van dit album en de bijna keyboard-achtige effecten op de leadgitaar. Een of andere marketingjongen heeft hier de termen “new world”, “new vintage” (een contradictio in terminis, maar goed) en “surf” opgeplakt, maar met surf heeft het weinig te maken, afgezien van de occasionele zwengel aan de vibrato en de lichte invloed van Arabische melodieën die vaak in surf doorklinken. Met die “klanken en ritmes uit het Midden-Oosten, Zuid-Europa en Latijns-Amerika” valt het trouwens reuze mee. Op een nummer of vier doen extra trompetten mee, wat uiteraard een Mexicaans sfeertje schept, al klinkt Rocky Miller dan weer helemaal Herb Alpert. Onafgezien daarvan volgen alle tracks hetzelfde stramien: een leuk melodietje waarop drie minuten wordt gevarieerd en geïmproviseerd. Dit alles is niks nieuws (denk aan Treble Spankers, Moe Greene Specials of zelfs de easy tune rage van enkele jaren terug), maar de ware gitaarliefhebber zal er zeker een vette kluif aan hebben. Teken des tijds: ook te koop via Spotify and iTunes. Teken dat Bevel Emboss het muziekhart op de juiste plaats heeft: de nummers I Like Movies en City Of Amsterdam verschenen ook op een ouderwetse single (BMRD-S001), bovendien in een heel speciale versie: één kant is rood vinyl, de andere blauw! Info: www.bevelemboss.com, distributie via Rough Trade. (Frantic Franky)


ROLLIN ‘N’ ROCKIN/
CRAZY CAVAN & THE RHYTHM ROCKERS
Crazy Rhythm, CRCD15

Bericht aan het jonge grut dat nogal eens meent te moeten lachen met teddy boys: weet dat er een tijd was dat iederéén ted was. Tenminste: wie een drape kon betalen. Er waren toen geen hepcats of rockabillies, er waren alleen teds en rockers. Om maar te zeggen dat ik nog van de generatie ben die is opgegroeid met een regelmatige schop onder de kont en een soundtrack van Crazy Cavan, Flying Saucers, Freddie Fingers Lee en andere Riot Rockers. We spreken van het pré-CD tijdperk, toen je in wat intussen Free Record Shop is gewoon LP’s van Crazy Cavan kon kopen en wij zowat elk weekend in Nederland en België The Shades en The Jets gingen zien. Sterker: we hadden het toen zelfs voor het uitkiezen naar wie we gingen kijken, zo frequent kwamen die Britse bands naar de Benelux. En Crazy Cavan & the Rhythm Rockers waren mijn favorieten, wegens de ruigste, de snelste en de rechtdoorste. Ja, ik beken, ik stond mee op de eerste rij, vuist in de lucht, meebrullend met Are You Still Crazy en My Little Sister’s Gotta Motorbike. De eerste Cavan LP verscheen in 1975, en hoeveel studioalbums zijn sindsdien gevolgd? Een tiental, aangevuld met best ofs, lives en unreleased demo’s. Er zitten wat gaten en hiaten in hun discografie begin jaren ’90 en begin jaren ‘2000, kalmere periodes die ze opvulden met dat oudere werk, maar sinds ze wellicht allemaal op pensioen zijn treden ze weer regelmatig op en brengen ze nog af en toe nieuw werk uit. Opvallend daarbij: hou ouder (en kaler) Cavan en co worden, hoe meer ze cartoons en foto’s uit hun jonge jaren op de hoesjes zetten...
Deze Rollin ‘n’ Rockin is de opvolger van C’Mon Let’s Fu*** Rock uit 2008 en klinkt heel vintage Cavan, al vallen een paar nieuwigheden op. Allereerst zingt Cavan meer dan ooit door zijn neus, al neem ik aan dat dit wel degelijk de bedoeling was, want de CD werd ingeblikt door Lyndon Needs, en wie weet beter hoe Cavan moet klinken dan hun eigen gitarist? Daarenboven is deze CD niet de messcherpe sound van bijvoorbeeld hun Big Beat 10-inches van begin jaren ’80, maar de warme bijna vinylsound van hun eerste platen op Charly, beetje chaotisch, beetje rondzinderend met overspraak, en bij momenten verdrinkend in echo, al moeten ze daar nu ook weer niet in overdrijven: de Steve Alaimo cover She’s My Baby lijkt daardoor wel Britse jaren ’60 rhythm ‘n’ blues! Wel typisch Cavan, althans op geluidsdrager en in tegenstelling tot hun live reputatie: strollers, veel medium tempo melodieuze songs, rustige nummers, een vleugje country en meezingers. Nieuw is dan weer de aanwezigheid van niet minder dan drie Bo Diddley covers, Diddley Diddley Daddy, Run Diddley Daddy en The Great Grandfather, al stond op C’Mon Let’s Fu*** Rock ook al een Bye Bye Bo Diddley. Die jungle beat past Cavan, omdat ze het doen klinken als de skiffle-achtige songs die je vroeger al op hun platen vond. Voeg daar nog wat songs met het woord “crazy” in de titel en enkele rechtdoor rockers met occasioneel extra piano aan toe, en je krijgt een album dat bijna “early recordings” zijn. Jaren terug zag ik een oude ted op Hemsby zijn net gekochte nieuwe Crazy Cavan vinyl single laten tekenen door de meester zelf, wellicht omdat al zijn Cavan’s gesigneerd waren, en volgens mij mikt deze release op dat oude trouwe publiek, hun vaste aanhang, want de impact van vroeger zullen ze natuurlijk nooit meer hebben. Sommige dingen veranderen nooit en blijven de eenvoud zelve, en de sound van Cavan is er daar één van. Eens zien of het jonge grut dat vandaag de scepter zwaait het ook meer dan veertig jaar volhoudt. Crazy Rhythm is sinds jaar en dag het eigen label van Crazy Cavan, dus check www.crazycavan.com en www.crazycavanfanclub.com (Frantic Franky)


HIGH LIFE/ RAY COLLINS’ HOT CLUB
Brisk Records, BRCD002

Ray Collins’ Hot Club (D) is wat mij betreft de beste jump & jive act van dit moment, niet alleen live maar ook op CD, waarbij zowel live als op CD hun oog voor detail dient aangestipt: de aankleding op het podium én van de muzikanten (geen verdoken langharigen bij Ray Collins) sluit naadloos aan bij de visuele vormgeving van hun CD’s én van hun posters én van de clips die ze in elkaar boksen. Het plaatje klopt, met andere woorden, zowel live als op, euh, plaat. En de muziek zelf is dus schitterend, ook door het feit dat ze én piano én saxen én trompet in de rangen hebben. Hun vorige vijf albums haalden allemaal een even hoog niveau, dus rest enkel de vraag: kunnen ze nog verrassen? Toch wel, vooral omdat er een early sixties wind door dit album waait zoals die begin jaren ’60 klonk in de dansplaatjes in New Orleans en de melodieuze medium tempo zwarte rock ‘n’ roll, laten we het Chris Kenner-achtig noemen, met lichte invloeden van hele vroege soul en hele vroege ska. Niet dat dit stoort, verre van, want het zit subtiel verstopt in de drumbeat, in die relaxte trompet en in die luie piano riedeltjes, en nummers als All In One of High Life (een duet met Lil’ Linn van de Zweedse hillbilly groep Lil’ Linn & the Lookout Boys) zullen naadloos passen in hun live repertoire. Daarnaast vallen in een paar nummers de rhythm ‘n’ blues gitaarlicks op, terwijl Long Ago dan weer vertrekt van zigeunerswing op de akoestische gitaar. Nieuw zijn voorts een in het Duits gezongen nummer (het klinkt zoals een Amerikaan in de jaren ’50 Duits moet hebben gebruld op een jiveplaatje) en de op Hammond orgel drijvende instrumentale uitsmijter Toast (een uitsmijter genaamd Toast!) die eigenlijk pure soul is in de stijl van een Jimmy McGriff. Dat alles staat niettemin ten dienste van een flinke scheut Vegas Grind, de onwaarschijnlijk vlot vloeiende big band arrangementen waarin bariton sax, twee tenor saxen en een trompet naar aloude gewoonte tegen elkaar op, euh, trompetteren, de geinige teksten en de zwart klinkende stem van Ray Collins. Wat moet die Ray Collins trouwens een fenomenale kennis hebben van swingmuziek, want alle 15 tracks zijn van zijn hand, en samen vormt dat een period perfect album waarin Louis Prima en André Williams aan de zwier gaan met Minnie The Moocher. Noem mij trouwens één andere band die ermee weg komt een dans te lanceren die The Shit heet of op de achterflap een foto zet van hun frontman die dronken boven de wc pot hangt. Ja, wat mij betreft blijft Ray Collins’ Hot-Club tot nader order de beste jump & jive act van dit moment. Samen met Mike Sanchez, dat spreekt. De vinylversie volgt. Brisk Records is hun eigen label, dus check www.the-hot-club.com (Frantic Franky)


THE BLANCO SESSIONS/ JANIS MARTIN
Cow Island Music CIM020

Janis Martin, wat een prachtwijf. Op haar vijftiende werd ze in maart 1956 gelanceerd door RCA als de vrouwelijke Elvis (RCA had twee maand daarvoor Elvis getekend en was vastbesloten het onderste uit de publicitaire kan te halen), maar de populariteit van een Wanda Jackson of Brenda Lee bereikte ze nooit: van de negen singles die RCA van haar uitbracht haalde enkel haar debuut Will You Willyum de Amerikaanse hitparade, ondanks klassebakken als Drugstore Rock ‘n’ Roll, My Boy Elvis, de Roy Orbison Sun cover Ooby Dooby, Barefoot Baby en Cracker Jack. RCA zette haar in 1958 aan de deur, en niet enkel om die tegenvallende verkoop: Janis had het devies van haar nummer Let’s Elope Baby ter harte genomen en was zonder medeweten van RCA gehuwd. Dat huwelijk kon ze geheim houden, de daaropvolgende zwangerschap niet. Er verschenen in 1960 en 1961 nog twee singles op Palette, daarna moest ze van haar inmiddels tweede echtgenoot stoppen met de muziek. Het zou duren tot 1973 voor ze de muzikale draad opnieuw opnam, en toen ze werd “ontdekt” door de Europese rockabillies werkte ze als secretaresse bij de politie. Na de twee Rockin’ Rollin’ Janis bootlegs en de legale heruitgaven van Bear Family eind jaren ’70 maakte Janis op 27 maart 1982 haar Europese debuut begeleid door de band van Dave Travis op de Rockhouse Meeting in Eindhoven. In de loop der jaren werd ze een graaggeziene gaste in Europa, en je kan geen festival noemen of ze heeft er gestaan: Hemsby, de Rockers Reunion, de Rave, Screamin, en dan vergeten we er nog een paar. Het beeld van Janis Martin dat in ons geheugen is gegraveerd: totaal geen rock ‘n’ roll uitstraling, maar iedereens favoriete oma, of oneerbiedig gezegd: iedereens favoriete toiletjuffrouw inclusief permanent en dikke bril: goedlachs, altijd vriendelijk, beetje brutaal, en kettingrookster. Het merkwaardige is dat Janis Martin nooit “moderne” opnames heeft gemaakt, uitgezonderd twee singles op haar eigen Big Dutch label in 1977, dus daterend van voor haar “comeback”. Er is een live LP getiteld Here I Am op Hydra Records, opgenomen in Wenen in april 1992 met The Continentals (D), en ze was in 1995 te gast op Rosie Flores’ CD Rockabilly Fillie, maar dan hebben we het wel gehad, en daar begint ook het verhaal achter deze Blanco Sessions. Rosie Flores was zelf rockabilly zangeres zijnde ook een Janis Martin fan, en zij kon Janis er uiteindelijk van overtuigen opnieuw de studio in te duiken: in april 2007 werden in Blanco, Austin op twee dagen elf nummers ingeblikt met Bobby Trimble (drums), T Jarrod Bonta (piano), Dave Biller (gitaar) en Beau Sample (contrabas) plus gastmuzikanten. Tijdens de sessies klaagde Janis over hoofdpijn en vertelde ze Flores dat ze een knobbeltje in haar rug had ontdekt. Enkele weken later werd ze gediagnoseerd met terminale kanker. Op 3 september 2007 overleed Janis op 67-jarige leeftijd. Rosie Flores heeft sindsdien geprobeerd de opnames uit te brengen, maar geen enkel label had interesse. Nu is de CD er toch, dankzij een zogenaamd Kickstarter project, wat je tegenwoordig wel meer tegenkomt in de States (Ruby Dee probeerde onlangs haar nieuwe CD op deze manier gefinancierd te krijgen): Kickstarter biedt een digitaal platform waarop je mensen kan overtuigen mee te investeren in jouw project, dat niet op liefdadigheid gericht mag zijn, en verdient daar zelf ook een percentje of drie op.
De CD begint prima met As Long As I’m Movin van Ruth Brown dat door zijn gezellige blazerssectie een beetje Ronnie Dawson Just Rockin’ And Rollin’ klinkt, en warempel, het tweede nummer blijkt Dawson’s Wham Bam Jam. Een mooi begin, zeggen wij dan, maar helaas wordt dat niveau niet aangehouden: op de uptempo rockers It’ll Be Me (Jerry Lee Lewis), Believe What You Say (Ricky Nelson) en Oh Lonesome Me hebben wij niets aan te merken, maar de andere nummers hebben wel degelijk een probleem. Dat ligt niet bij Janis’ stem: ook al heeft die met het patina van de jaren een ander, dieper timbre gekregen, er zit nog lang geen sleet op, luister maar naar haar magnifieke interpretatie van Patsy Cline’s Sweet Dreams, met Floyd Cramer-achtige piano. Nee, dat probleem zit ‘em vooral in hoe de CD werd ingevuld. Volgens mij is zo’n album niet makkelijk te plannen en twee dagen logistiek wat weinig, en helaas valt dat er aan te horen. Contrabas en drums zijn adequaat, de piano legt enkele mooie accenten, maar om de muziek op te vullen improviseert de gitaar er in het merendeel van de (slechts) 11 songs maar wat op los, al heeft ze – het is niet enkel kommer en kwel - bij momenten haar, euh, momenten. Toch geeft dit indruk dat het haastwerk was zonder veel voorbereiding, al zijn de muzikanten zeker goed genoeg om daarmee weg te komen, maar het resultaat zijn standaard medium tempo covers van Wild One alias Real Wild Child (Jerry Allison van The Crickets, Johnny O’Keefe, Jerry Lee Lewis) en Find Out What’s Happening (bekend van Elvis uit 1973 maar origineel van The Spidells uit 1964), terwijl ook Long White Cadillac de intensiteit van The Blasters niet kan benaderen. Waarmee we meteen bij mijn tweede punt van kritiek aanbelanden: Rosie Flores heeft hier iets te veel een all round roots album willen maken, met naast die (erg geslaagde) country trage Sweet Dreams ook de platte blues Roll Around Rockin’ (Billy Scott & the Party Prophets, een oldiesband actief sinds 1965) en zelfs americana met Walk Softly On This Heart Of Mine van Bill Monroe, hier gebaseerd op de cover van The Kentucky Headhunters. En dat terwijl wij gehoopt hadden op een album dat even zorgeloos rockte als haar verzamelde 50s werk! Anders gezegd: deze CD is okee, maar niet “wow”. Maar vergeet u vooral niet dat Janis Martin dit afgewerkte album niet meer heeft kunnen horen. U hebt die kans nog wel. Info: www.cowislandmusic.com. De CD wordt ook in Nederland gedistribueerd. (Frantic Franky)


HONKIN’ & TONKIN’/ JAKE & THE SPITFIRES
Scana, SNCD034

Al meer dan 20 jaar timmeren Jake & The Spitfires uit het Zweedse Lund, onder die naam en bestaande uit Jacob “Jivin’ Jake” Jern (v, g), Jonas Bylund (bg), Ante Lévin (dr) uit de oerbezetting uit 1990 en Johan Ek (vanaf 1992 erbij, g), Pete Andersson (steelguitar), Micke Wallen (harmonica) aan de country-, rockabilly- en rock ‘n’ roll-weg, zo valt te lezen in de liner notes van booking agent and consultant Anders Axelsson. Eigenlijk begon de band al in 1986, die de ene keer voor country line dancers speelt, dan weer voor ruige bikers of zelfs stoere greasers.
Met een goede Amerikaanse stem zingt de Zweed Jake ons de moderne country Hear That Blowin’ toe, één van de vele eigen nummers op dit album, met slechts vier covers op dit 26 songs tellende kleinood uit het hoge noorden. Voor de liefhebbers van de Shakin’ Arrows zal dit nummer (en eigenlijk zelfs deze hele CD) wel in de smaak vallen, want qua gitaarwerk gaat het aardig in de richting van de Nederlandse band uit lang vervlogen revivaltijden. Een nummer dat met veel gevoel wordt gebracht. So Long valt in de categorie pure midstream countryrocker. Met tex-mex touch wordt de liefde bezongen in de countrypopper Love Love Love. De band die ooit zelfs Austin (USA) aandeed, laat horen dat ze ook rockabillyroots bezit in het voortreffelijke Round In Circles, met lichte teddyboy-rock ‘n’ roll inslag. Moderne bluegrass Singin’ Man’s Prayer laat het allround country-vakmanschap van de band horen. Het nummer dient als voorbode voor de countryrocker Happy Hour. Wat opvalt is de goede productie. Klinkt allemaal goed, zowel soundmatig als muziekmatig. De passie voor deze Amerikaanse rootsmuziek is onmiskenbaar hoorbaar in de details. Dit is meer dan mainstream country, rockabilly en rock ‘n’ roll. Goed, het heeft een eigentijdse touch, daar moet je natuurlijk van houden. Zeker bij het gevoelige A Stranger’s Hand, dat erg poppy is. Maar wij worden meteen weer op onze smaak bediend met de countryjiver met 40’s swingtouch Cattin’ Around. Cool, cat! De tegenstelling met Heaven Only Knows kon niet groter zijn, een modern countryrock nummer, dat een vervolg krijgt in Sweetheart (heeft wat weg van Long Tall Ernie & The Shakers). Goede zang van de man die ooit in een kerkkoor begonnen is, horen we weer in midtempo countryrocker I Sure Get Blue. Lekker countryrocken in Crazy Baby, Crazy Girl. Als je nog niet van countryrock zou houden, dan ga je dat vanzelf wel na het beluisteren van deze CD. Het overbekende You Better Move On (Arthur Alexander, 1961) is één van de covers en de absolute parel van dit album. Wat een machtig mooie versie, zeg! Het is gespeeld in de stijl van een kruising tussen Tony Light & Bellboys en Johnny Lion & Jumping Jewels met lichte indo inslag. De aangename countryrocker Like A Thief Need Stealin’, met in het ritme iets van Rockin’ Pneumonia & Boogie Woogie Flu, is goed voor dansende voeten. Windshield is weer wat aan de modernere kant, daar waar Blue Love een echte hepcatter is! Het ademt een sfeertje van Vaya Con Dios uit. Gotta Love You Tonight komt weer uit de bluegrass hoek. De megahit uit de tijd van de discodinosaurussen, Hello Mary Lou, heeft een modern country arrangement met in het begeleidingsaccordeon een Tex-Mex ritme. Kwestie van smaak. Countrypopper Lookin’ For My Runaway Girl laat mij als rocker skippen naar de midtempo kwaliteitsrocker voor gladgeboende danszalen Suitcase Full Of Nothin’. Goed! De band die al vijf albums achter de kiezen heeft en met dit album dus het halve dozijn volmaakt, gooit er nog een hoogstaande midtemporocker tegenaan met de titel Trick Up My Sleeve. Een cool uptempo rock ‘n’ roll arrangement in Ned Miller’s From A Jack To A King. De titel van Mr. Yesterday doet wat vreemd aan bij dit moderne poppy countrynummer. Het uptempo Twister gaat richting 50’s countryrock. Cool. Even uitpuffen na zo’n snelle song in de ballad We Don’t Go To The Moon Anymore. Hank Williams’ I Saw The Light is het muzikale licht aan het einde van de tunnel, die gevuld was met country, rockabilly en rock ‘n’ roll.
Een album voor liefhebbers van country getinte rock ‘n’ roll in al haar varianten en fans van Nederlandse rock ‘n’ roll-ll-/countrybands. (Henri Smeets)

naar boven



20 september 2012

THE EMPEROR’S NEW CLOTHES/ JACK RABBIT SLIM
Western Star Recording Company, WSRC 060

Jack Rabbit Slim (GB) is momenteel een van de populairste bands in ons rockabilly wereldje: ze treden overal op, wellicht door de sterkte van hun eerste drie CD’s, een uitermate jive- en strollbare mix van rockabilly, sixties bluesbop, surfgitaar, Link Wray, Bo Diddley en Johnny Burnette, alle drie opgenomen door Alan Wilson voor zijn Western Star label, met een krachtige mix in een bijna neo-sound met de nadruk op drums, contrabas en vocals. Hun vierde CD, Hairdos & Heartaches uit 2010, bleek evenwel een stijlbreuk, want de JRS sleaze-a-billy werd hierop vermengd met retropop en glamrock. Dat experiment is hen blijkbaar niet goed bekomen, want op deze vijfde CD (nog opgenomen met de ‘oude’ bezetting Bob Butfoy, Paul Sanders, Darren Lince en Landon Filer – die laatste twee hebben de band inmiddels verlaten) hellen ze naar de andere kant over: opnieuw de power van de eerste drie CD’s, maar nadrukkelijk sixties! Die sixties invloed zat al in geringe mate in From The Waist Down, hun derde CD, maar wordt op The Emperor’s New Clothes breed uitgesmeerd. Zeker, 2/3de van de 12 songs zijn de vertrouwde uptempo JRS, met op enkele nummers extra boogie woogie piano en een slurpende sax in de funderingen, en – ook typisch JRS – er wordt schaamteloos gejat (Electric Blue is gewoonweg de rif van Tequila, en de dreigende gitaarinstrumental Wall Of Death met elektrische bas en ronkende motoren is pure early sixties Link Wray), maar Speed Of Love met zijn orgel (en op het einde vrouwelijke backings) leunt wel heel sterk aan bij medium tempo garagerock, terwijl de bluesbopper Relentless Heart richting Vietnam lonkt. Teenage Seductress koppelt glamrock aan rollende Buddy Holly drums, Thinkin’ Of Leavin’ is dan weer een semi-akoestische countryballad met steel. Dit is nog niet helemaal terug de JRS van de begindagen, ook al door de cleane productie (ik heb ze liever wat smeriger), maar toch een finke stap in de goeie richting. Info: www.western-star.co.uk en www.jack-rabbit-slim.co.uk (Frantic Franky)


ROCKABILLY BURN OUT TRACKS #1
Rockabilly Hall Of Fame, géén cat. nr.

Deze CD is een uitgave van de Rockabilly Hall Of Fame, een Amerikaanse non profit organisatie die zich tot doel stelt de “rock ‘n’ roll music roots” te promoten, zo’n beetje hetzelfde als wij hier doen maar dan dichter bij de bron. Ze zijn vooral actief via www.rockabillyhall.com, een onuitputtelijke (zij het chaotische) bron van informatie, en we geven grif toe dat we wel eens nieuwtjes van die website pikken. Ze brengen af en toe CD’s uit, zoals deze, een lukraak gekozen selectie van 24 tracks van 16 artiesten waarin geen enkele lijn lijkt te trekken: tussen de vooral Amerikaanse hedendaagse bands prijken ook 50’s artiest Art Adams, enkele Europese bands en zelfs onze hoogsteigen RJ, één keer met de Russische Neva River Rockets en één keer met The Tri-Tones uit Estland. Het was ook Hans “RJ” Nelemans die zo vriendelijk was een exemplaar van deze CD naar ons te sturen, waarvoor dank. U wordt geacht beide shuffelende rockabilly swing tracks te kennen van RJ’s CD Mixed Up uit 2009, hier tonen ze aan dat RJ zeker niet misstaat in dit internationale gezelschap. Ook graag geziene gasten: Carlos & the Bandidos (GB) met hun stroller Stone Killer, The Texabilly Rockets (P) die met Hot Rod Race iets uitvinden dat Johnny Burnette een halve eeuw geleden al uitvond, Mars Attacks (CH/A) met hun op Sonny Burgess trompetleest gestoelde Leavin’ It All Behind en het te nadrukkelijk naar Paul Ansell lonkende Give Me An Answer, alsmede Levi Dexter, eind jaren ’70 oprichter van (Levi &) The Rockats (GB) maar al jaren woonachtig en actief in de States, met covers van Rollin’ To The Juke Box (Benny Joy) en Honey Bun (Larry Donn), inzake sound mee van het beste op deze CD. Beide tracks komen van Dexter’s gloednieuwe CD Roots Man (zo gloednieuw dat we niet eens weten of ie al uit is) met Buzz Campbell (Lee Rocker) op gitaar, Jonny Bowler (Guana Batz, Slim Jim Phantom, 13 Cats) op contrabas en Stinky (Lee Rocker) op drums, samen de huidige bezetting van Buzz Campbell’s band Hot Rod Lincoln. De twee tracks van Art Adams (dé Art Adams van Rock Crazy Baby, Indian Joe en Dancing Doll) geven ons de indruk dat ze met aan paar tiental jaar verschil zijn opgenomen: The Truth (uit 2009 van Adam’s gelijknamige CD) is heel hedendaags met een band die zelfs iets te modern en te wild speelt voor Art Adams, Memphis Dream verscheen eerder op de Art Adams Collector CD Rockin’ My Way Around en klinkt dan ook typisch Collector ‘tijdloos’, alsof het evengoed uit de jaren ’70 zou kunnen stammen, zie ook de hiep hiep hoera lang leve de rock ’n’ roll revival tekst.
Naast traditionele rockabilly door mij onbekende bands als Beverly & the Rockabillys (USA), Dave Del Monte & the Cross County Boys (USA) en The Sun Skippers (CH) brengen The Hellabama Honky Tonks (D) en The Streamliners (USA) luidruchtigere hedendaagse rock ‘n’ roll , en tot daar aan toe, maar waarom een band als het Horse Cave Trio (USA) op deze CD staat is mij een raadsel: hun muziek is moderne countryrock die wat mij betreft niets met rockabilly vandoen heeft. Daarop kan u pareren dat de Folsom Prison Blues van Tom Mathis (naar eigen zeggen gitarist in de American Sound Studio’s toen Elvis daar in 1969 de From Elvis In Memphis en Back In Memphis LP’s opnam – wij hadden in dit verband nog nooit van hem gehoord) ook countryrock is en dan hebt u gelijk, alleen brengt Mathis het op een rockende manier en met een goeie Johnny Cash stem. Helaas is zijn tweede nummer al heel wat minder. Ook Nitus & the Rollin' Dice (Hongarije) brengen countryrock die ik dan weer als redelijk bestempel. Tja, beauty is nu eenmaal in het oog van de beholder en over smaak valt niet te twisten. Een van de minder bekende namen, Marc Bristol (uitgever van het Amerikaanse rootsmagazine Blue Suede News), zorgt op de valreep nog voor een hoogtepunt: Screaming in Tongues van zijn Bristol Rockin’ CD uit 2011 is een pretentieloze rocker met piano en raspende sax en als refrein... Tutti Frutti van Little Richard!
Eindrapport: Rockabilly Burn Out dekt niet helemaal de lading, en de CD bevat net als de meeste compilaties een verscheidenheid aan stijlen gekoppeld aan een verscheidenheid aan kwaliteit die laveert tussen best okee en ronduit simpel, maar niettemin interessant als overzicht en kennisname van bands die je nog niet kent. Op het eerste zicht staat hier geen onuitgebracht materiaal op, maar moest u alle 24 tracks al hebben dan krijgt u volgens ons korting bij de CD-boer wegens een hele goeie klant. Meer info over de CD en de bands vind je op www.rockabillyhall.com/ burnoutartistshowcase1.html waar je ook kan lezen hoe jouw band op volume 2 terecht kan komen. Wil je eerst weten welke deal daar tegenover staat (meestal x aantal gratis exemplaren), dan moet je effe met RJ praten. (Frantic Franky)


CRUISIN’ COUNTRY Vol. 3
Classics Records, CD 738

Het album wordt geopend door Frankie Miller met het in 1961 voor Starday Records opgenomen Lookin’ Around Downtown. Als achtergrondkoor fungeren Tompall & The Glaser Brothers. Wat moet je van de man nog zeggen? Eigenlijk niks meer. Het nummer spreekt voor zich en toont ’s-mans vakmanschap. De song rockt er aardig op los met catchy steelgitaar werk. Lawton Williams was als songwriter beduidend succesvoller dan als zanger. Toch heeft hij een zeer verdienstelijk John And Mary Doe opgenomen. Lekker in het gehoor liggende countryrocker. De hits die hij voor anderen schreef: Fräulein (1957, Bobby Helms), Geisha Girl (1957, Hank Locklin) en Colour Of The Blues (George Jones, 1958). Countrybekendheid Bobby Bare daarentegen had hits voor zichzelf, waaronder het bekende All American Boy als Bill Parsons in 1959. Op dit album mogen we genieten van een spetterende teeny rocker met een goede beat: Sailor Man (1961). Uptempo countryrocker Top Of Your List (1961) van Cowboy Blair valt door de magere zang van de goede man wat tegen. One More Memory uit 1961 van Wynn Stewart, ook al een bekendheid in country field zingt hier een traditionele countrysong. Het nummer is in dat jaar een hit geweest. Wayne Walker daarentegen gaat meer op de teeny bop tour met Love Love Love (1960). Verbluffend genoeg past het strijkorkest schitterend bij het catchy gitaarwerk op deze bopper. Cool. Zijn songs werden opgenomen voor klinkende labels: Chess Records (?!, toch geen countrylabel), ABC, Brunswick, Columbia en Coral. Niettemin de song hier is van een kleiner label Everest. In 1960 nam Tommy Zang uit Kansas City in Nashville in de RCA studio I’m Gonna Slip You Offa My Mind op, een nummer geschreven door Felice en Beaudlaux Bryant (beter bekend als het schrijversduo dat de Everly Brothers voedde met hits). Echtpaar Johnny & Jonie Mosby namen in 1961 de uptempo countryrocker You Can’t Hurt Me Anymore op. Het duo zou diverse hits scoren in de 60’s, waaronder Trouble In My Arms (#12, 1963). The Picture van Bill Leatherwood uit Georgia is een countrysong met teeny tussenstukken. Frankie Miller komt weer voorbij met het uit 1961 stammende Richest Poor Boy (Starday Records), een frisse midtempo countrysong. Rudy Thacker nam met zijn Stringbusters de country Mountain Guitar op (1959, re-recorded in 1960). Deze gitarist/zanger zou in 1960 zijn eigen label oprichten, Del-Ray Records en in die tijd eveneens samenwerken met Tommy Edwards. Eindelijk eens een zangeres: Jerri Adams. Zij vertrouwde in 1961 All Around This Heart toe aan het vinyl. Een early 60’s popsong dat alleen in Cleveland lokaal een hit werd. Sonny James laat met Dream Big een highschool rocker horen. De man die maar liefst 43 top-10 hits had! Benny Barnes kan dat niet bepaald beweren en laat hier van zich horen met een honky tonker: King For A Day (1957). Countrypop That’s The Way It Goes is de bijdrage van de Franstalige Canadees Hal Willis aan dit album. Accentvrij zelfs! Hij zou pas in 1964 een hit scoren met Lumberjack (#5). Het nummer hier is van een RCA sessie uit 1959. Mason Dixon nam het geweldige Queen Of My Heartaches uit 1961 op. Het heeft qua stijl veel weg van The Kalin Twins. Kenmerkend het habanera ritme, dat het nummer een latijns tintje geeft. Howard Crockett’s Deep Elm Dave uit 1961 is countrypop. De zanger nam op voor Dot records (Pat Boone). Billie Chris is de tweede jongedame op deze CD en brengt een country standaard: Lane Of Heartaches. Ze wordt begeleid door haar backband: Arizona Troubadours. Marvin McCullough’s Maybe My Baby is een frisse countrypop song met latin ritme, die zich vooral kenmerkt door verbluffend gitaarwerk. Big Eli is een ruw gezongen midtempo countryrocker van Rink Hardin uit 1961, daar waar Wayne Walker een countrypop voor ons in petto heeft met After The Boy Gets The Girl (1958). High Wind van Larry Harvey is weer een exponent uit de countryhoek, dat hij in 1957 voor King Records opnam. Countryrock wordt wederom gespeeld in Don’t Let Love Get You Down van Jimmie Skinner uit 1961, met Rusty ‘Sugaree’ York op gitaar. Het zangwerk is wat mager. Dat is wel even anders bij Bob Barnett (uit een gezin van veertien kinderen, er werd wat afgerockt en gerollt (met de oorspronkelijke betekenis van de woorden welteverstaan)) in midtempo countryrocker Please Come Home uit 1961. We blijven in dezelfde stijl, alleen met iets meer tempo in Hillbilly Blues van Bill Leatherwood. Wynn Stewart brengt weer een traditonele country met Big Big Love. Rink Hardin dit keer op de countryrock tour met What Did I Do uit 1961. Niet verkeerd! I’ve Got Some van Roy Drusky is andermaal een voorbeeld van countrypop. De man nam op voor Starday, Columbia en Decca en zou twee grote hits in de country charts scoren in 1961: Another (#2) and Anymore (#3). Don Vinson is de hekkesluiter met countrypop Shakin’ Hands With Heartaches.
Resumé: Voor mensen die pure rock ‘n’ roll verwachten zal dit album shakin’ hands with heartaches zijn. Ben je echter van meerdere markten thuis, dan kan deze compilatie een goede kans maken om een plaats in je hart te veroveren. Ook al moet ik bekennen, maar dat is dus puur persoonlijk, dat ik voor mijn smaak betere compilaties van Classics gehoord heb. (Henri Smeets)


CRUISIN’ COUNTRY Vol. 4
Classics Records, CD 741

Deze compilatie opent met Buddy Wright’s That’s All You Ever Get From Me, een song die als je goed luistert gewoon Hello Mary Lou is, maar dan in een andere toonsoort gespeeld en gezongen. Ook goed te horen aan de achtergrondzang, die als twee druppels scheerwater lijkt op de grote hit van Ricky Nelson. Echterrrr, Ricky zou de million seller pas in 1961 opnemen. De song hier is uit 1960 en heeft een lichte rockabilly touch. Niet onaardig. Over Buddy valt nog te vertellen dat hij optrad voor de Gran Ole Opry en het podium o.a. deelde met Johnny Cash. Tevens was hij radio deejay. De tweede artiest kun je omschrijven als een rolstoel countryrocker van topkwaliteit. Zijn naam: Melvin Endsley. Sinds zijn kindheid was hij gevangen in de stoel op wielen, daardoor kon hij niet doorbreken als optredend artiest, maar zijn songs die hij als songwriter zelf bedacht en pende, mogen er zijn. De meest bekende uit zijn songbook is ongetwijfeld Singin’ The Blues, een grote hit voor Marty Robbins, en tig malen gecoverd. Zelf probeerde hij het o.a. met de opname hier uit 1960 op Hickory: You Made It Sound So Easy, een vlotte countryrocker. Ook opnames op RCA en MGM brachten hem helaas niet de roem, waarop hij hoopte en die hij zeker verdiend had. Luther Wayne stortte in 1960 zijn hart uit voor een zekere jongedame names Linda. Een highschool bop met lichte Ricky Nelson touch. Als het wat meer pep had gehad was het vrijwel zeker een hit geweest. Nu echter een obscuriteit. Hey, is dat Johnny Cash daar? Nee. Het is Bill Carter! Zowel de man als de song Shot Four Times And Dyin’ zijn een gekloonde versie van Johnny. De man zat onder de vleugels van Pappy Daily en zijn D-label, voor wie hij in 1961 het nummer opnam, dat door MGM nationwide werd gedistribueerd. Een vreemde, doch overbekende, countrykwaker in de bijt is ongetwijfeld Jimmy Newman met Big Mamou (1961), een nummer dat mij in de oren klinkt als gezongen in onvervalst French Creole. Het is een zeer frisse cajun die hij in Owen Bradley’s studio voor Decca in de plaatgroeven had vastgelegd onder de bekendere naam Jimmy C Newman. Hij vereerde ook labels als MGM en Dot Records met zijn aanwezigheid. Uit de Nashville Songwriters Hall Of Fame groet ons Carl Belew, één van de liedjesdichters die niet alleen voor anderen succes had met zijn songs, maar ook zelf. Ken je nog Stop The World And Let Me Off (voor Johnnie & Jack een grote hit), Am I That Easy To Forget (Debbie Reynolds scoorde ermee) of Lonely Street (Gene Vincent)? Allemaal dragen ze het handschrift van Carl! Zelf nam hij in 1961 de countrypop Another Lonely Night op. In 1962 zou hij zijn naam voorgoed vestigen met Hello Out There (#8). Dickie Mauldin moet wel heel erg in ban zijn geweest van Elvis’ That’s Allright Mama, want See How You Stand heeft onmiskenbaar die melodielijn, zij het wel softer gespeeld dan Elvis’ nummer en daardoor mist het de kwalificatie rockabilly op een haar na. Zijn zang doet me denken aan Rex Gildo met cowboyhoed op. Fred Maddox uit het beroemde hillbilly combo The Maddox Brothers & Rose, begon in 1961 een eigen label Flat Git It en nam er zijn eigen For Old Times op, een pittige countryrocker met banjo en piano als centrale instrumenten. Bill Carter is wederom van de partij, maar nu met Strangers Shake Hands With A Fool. Deze song uit 1961 is zowel qua sfeer, zang, als melodielijn een kopie van Marty Robbins. Een midtempo countrybopper. Webb Pierce, behoeft die nog introductie? There’s More Pretty Girls Than One is zijn bijdrage aan dit album. Deze song vol levenswijsheid, een pure countrypop met pukkelgezicht tienerkoortje, was evenwel geen hit voor de man die anders toch maar liefst 96 songs de charts in gezongen heeft en daarmee de meest succesvolle country artiest aller tijden is. De fris zingende Jimmie Holt presenteert hier Spellbound uit 1961. Een verkoelende countrypop op warme zomerdagen. Goed gezongen. My Dream Of A Lifetime horen we uit de keel van Jimmy Strickland. Een lekker swingende countyrocker, die vreemd genoeg nooit de warme ontvangst kreeg van de massa platenkopers. De oppeppende folksong Sally Green werd door Wally Lewis in 1961 opgenomen. Iets wilder en een behoorlijk Carl Mann’s Mona Lisa gehalte hebbende You Let The Moon (1961), horen we andermaal van Buddy Wright. Faron Young, een man die geen identiteitskaart meer hoeft te tonen, nam in 1961 Backtrack op, begeleid door The Jordanaires. Claude Gray gaat op de Jim Reeves tour in een song, die als een uptempo versie van Jim Reeves’ He’ll Have To Go klinkt: I’ll Have Another Cup Of Coffee. Het klinkt me als een antwoordsong op Jim Reeves’ grote hit. Het was een nummer #4 hit voor de jongeman in 1961 in de country chart. Daar is Dickie weer, ditmaal met Fallin’ In Love, een meer traditioneel countrynummer uit 1959. Al Brumley’s I Don’t Thrill You Anymore klinkt wat in de stijl van de Engelse Terry Dene met ditto achtergrondzang. Het is een countrypopjazzrocker (zo ongeveer). Apart om een countrygetint nummer met jazzy guitarpickin’ te horen. Mel Tellis rockt er lustig op los in You Are The Reason. Hij schreef voor Webb Pierce een hit I’m Tired en scoorde zelf met The Violet And A Rose en vele hits meer. Jerry Fuller, begeleid door trompetten in Mexicaanse stijl, brengt een nummer ten gehore dat absoluut het tweelingsbroertje (zo je wil, het tweelingszusje) is van Ricky Nelson’s Poor Little Fool. Het draagt de niet toevallige titel Poor Little Heart, 1961. (ook dit soort gelijkenissen vind je weer niet in het boekje, jammer toch). Hij zong bij The ‘Tequila’ Champs en was aanvankelijk vooral te vinden in de onderste regionen van de charts. Uiteindelijk zou zijn platenkast gevuld zijn met 28 gouden en platina platen. Je had echte killers en waterpistool killers. Red Williams was zeker de waterpistooltegenhanger van Jerry Lee Lewis. Qua stem klinkt hij enigszins als de grote rocker. Maar alles is vrij netjes in deze rocker, die luistert naar de titel Waiting For You (1961). Al Terry, in 1955 nog de beste countryzanger vóór Elvis, legde in 1961 Miss Me Miss Mary-Ann vast voor het nageslacht. Een tin pan alley musical achtige countrypop. Jim Eanes’ Celebration behoort weer tot de traditonal country songs. Dat geldt zeker niet voor Red Williams’ Walkin’ uit 1961. Het klinkt als een bedachtzame Jerry Lee Lewis pianorocker. Framed (1959) van Paul Frichy is geen cover van Ritchie Valens’ song, maar een frisse uptempo folksong die geen moment verveelt (ook al hou ik niet van folk!). Het nummer werd geschreven door Charles Underwood, welbekend van Sun Records, waar Paul eveneens acte de presence gaf. Carl Belew jammert No Love Tonight (1958), wederom een self penned song. De man schreef overigens aardig wat songs samen met maatje Tommy Blake (o.a. SUN Records). Het nummer gaat richting de stijl van Ray Smith. Your Wicked Love van Bill Morgan uit 1959 valt in de categorie bop, daar waar Larry Butler’s Another Heartache een voorbeeld van swingende countryrock is. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat het hier gaat om een antwoordsong op Heartaches By The Number (Guy Mitchell). Oppeppende country met swingende loopjes en achtergrondzang, van countrygrootheid Carl Smith, Why Why maakte het tot nummer 2 in de charts in 1957. Tja, wat moet ik zeggen van What Makes The Grass Grow Greener, een song naar aanleiding van een bekend gezegde van Hillous Butrum, de bassist van Hank Williams’ Driftin’ Cowboys. Een song die ze wat mij betreft in de archieven hadden mogen laten. Maar goed, voor de rest hoort deze compilatie tot de betere van Classic Records, als je althans niet vies bent van countrypoppers en hier en daar countryrockers. (Henri Smeets)

naar boven



13 september 2012

BORN ROCKERS/ THE RAVENS
Black Bird Records, BBRCD001

Wie thuis is in de Britse rock ‘n’ roll zal The Ravens nog wel kennen van hun eerste en tot nu enige CD, Long Live Rock ‘n’ Roll uit 1991, toen met Wild Bob Burgos op drums. Ook de andere groepsleden zijn geen onbekenden: met Rob Murly op elektrische bas, Dave Briggs op gitaar en Les Bailey op drums is dit zo’n beetje de Shotgun kliek, muzikanten die vanaf eind jaren ’60 in Engeland mee de rock ‘n’ roll revival op gang trokken en sindsdien speelden bij Screaming Lord Sutch, Flying Saucers, Freddie Fingers Lee, Avengers, Cruisers, CSA, Little Tina & Flight 56 en ga zo nog maar even door. Geboren rockers dus, maar helaas gaan ze ook dood, zoals Les Bailey, op 57-jarige leeftijd overleden in 2009, wat uiteraard betekent dat dit geen recent materiaal is. De opnames blijken al uit 1997 en 1998, waarom ze toen niet zijn uitgebracht is mij onbekend.
Op basis van deze namen mag je rechtdoor rock ‘n’ roll verwachten, maar deze CD is toch net ietsje meer: de sound is mooi en vol, de mix is prima (al hoor ik enige overspraak) en de stem zit er mooi in. Goeie stem trouwens, tenminste toch op een aantal songs: ik heb de indruk dat er hier afwisselend twee zangers aan het werk zijn, waarvan er één redelijk zingt (ik neem aan Dave Briggs) en de ander meer het schreeuwlelijkerd type is (ik vermoed Rob Murly). Ik hoor overigens constant twéé elektrische gitaren, dus ik veronderstel dat Briggs hier wel wat overgedubd heeft. De 11 studiotracks worden aangevuld met 6 livenummers uit 2006 waarop The Ravens inderdaad versterkt worden door een tweede gitarist, Noel Brown, zoals u al raadde ook ex-Shotgun, Freddie Fingers Lee en CSA. Ook het repertoire is wat breder dan gebruikelijk: naast de gebruikelijke standaards uit het grote rock ‘n’ roll songboek genre Boppin’ The Blues (Carl Perkins), Rockin’ Daddy (Sonny Fisher, Eddie Bond) en Go Away Hound Dog (Cliff Johnson) opteren The Ravens voor minder voor de hand liggend keuzes als You Never Can Tell (Chuck Berry), Rocket In My Pocket (Jimmy Logsden, Jimmy Lloyd), Guitar Man (Jerry Reed), Red Hot Rockin’ Blues (Jesse James alias Lee Denson) en Number 9 (Tarheel Slim). Het enige eigen nummer is Back Street Boogie van Dave Briggs, niet zoals je zou denken een inspiratieloos schemarondje maar een moderne gitaarrocker.
Niks wereldschokkends, niet de toekomst van de rock ‘n’ roll, maar wij hebben binnen dit subgenre al veel slechtere dingen gehoord. P.S.: de nieuwe drummer van The Ravens is Marc Poole, al evenzeer ex-Screaming Lord Sutch. Een website hebben The Ravens niet, maar ze stellen voor dat je Born Rockers bestelt bij www.raucousrecords.com (GB) (Frantic Franky)


DEVIL’S SOUL PILE/ TOMMY ROE
Airebelle AB002

Tommy Roe? Dan zeggen wij automatisch: Sheila, zijn Amerikaanse nummer één uit 1962, die een halve eeuw later nog steeds klinkt als een klok: prachtige sound, goeie drive, en met zijn rollende drums en hik in de stem een geslaagd eresaluut aan Buddy Holly. Roe zou nog twee grote hits scoren, Sweet Pea in 1966 en Dizzy in 1969, maar die waren geheel conform het tijdsgewricht geen rock ‘n’ roll maar pure sixties muziek. Eind van het verhaal? Toch niet, voor zover wij weten is Roe altijd muziek blijven maken, zij het vooral in de marge en naarmate de jaren vorderden steeds meer in het oldies circuit.
Inmiddels is ie 70 jaar maar nog steeds actief, getuige deze CD, voor zover wij kunnen nagaan zijn eerste nieuwe album sinds Salute uit 2004. We kunnen echter kort zijn over Devil’s Soul Pile. We begrijpen dat Roe zijn ei nog eens kwijt wil, maar helaas is het geen rock ‘n’ roll ei geworden. De 9 eigen nummers (samen slechts een half uurtje) zijn allemaal rustige countrypop met invloeden van de jaren ’60 en een vleugje jaren ‘70 introspectie. Voor alle duidelijkheid: dat betekent sixties zoals in Dizzy en Sweet Pea, want Roe refereert hier nergens naar zijn rock ‘n’ roll roots.
Ik vind deze CD te glad, te veel op zeker gespeeld, te commercieel. Benieuwd wat Sheila zou vinden! Dit lijkt ons een release van Tommy Roe zelf, dus check www.tommyroe.com (Frantic Franky)


COLUMBIA CROSSOVERS
Classics Records, CLCD 739

Bij Columbia Records zal menigeen spontaan aan Johnny Cash denken. Een label dat bekend is vanwege zijn country-opnamen, echter ook heel verrassende crossovers tussen country en late 50’s/early 60’s pop heeft opgeleverd. Ze zijn hier verzameld op dit album. Wederom heeft het Zweedse label noch moeite noch kosten gespaard om een dik booklet mee te leveren vol foto’s en informatie.
In 1959 nam Billy Walker (geboren 1929), begeleid door o.a. Grady Martin, Buddy Harman, Hank Garland en Floyd Cramer de teenybopper Changed My Mind op. De man had al twee hits op zijn naam staan toen hij dit nummer inzong. Freddie Hart (geboren 1926), uit een familie met maar liefst veertien broers en zussen (die hadden dus elke dag een record hop thuis), werd op zijn sessie eveneens bijgestaan door Hank Garland en Grady Martin, twee wereldgitaristen. Hij nam een uptempo teenyrocker op als 35-jarige! Voorzien van een ‘Del Shannon Runaway’ orgeltje nam hij het in, de ons welbekende, Owen Bradley studio op in 1961. In 1959 scoorde hij al zijn eerste hit. Little Jimmy Dickens (in 1920 (!) geboren) behoeft geen introductie meer. Het mag niet verbazen dat hij hier een frisse rockabilly zingt: Hey Ma! (1959), begeleid door Hank Garland, Buddy Harman en The Jordanaires. Niettemin, anderzijds toch wel weer opvallend gezien de leeftijd. Freddie Hart is andermaal vertegenwoordigd met de oppeppende countryrocker Heaven Only Knows uit 1957. Andere grootheid op dit album Lefty Frizell zong in 1961 Heaven’s Plan, een nummer met een duidelijke Sam Cooke touch (Wonderful World). Stemmatig klinkt hij als Ferlin Husky. Uiteraard weer begeleid door de stammusici van Bradley’s studio: Martin, Garland, Cramer, Harman. Heerlijke song. Goed achtergrond koor. You Jes Don’t Steal From A Poor Man van Carl Butler, is meer een echte Coasters ‘Yakety Yak’ rocker. Voor Okeh Records. Opvallend, de zwarte invloed op de nummers op dit album. Zo horen we in de verte Rockin’ Robin doorschemeren in de achtergrondzang van het koor op Billy Walker’s Little Lover. Het nummer werd een bescheiden hit (50) in de Cashbox charts en heeft ook hetzelfde ritme als Bobby Day’s voornoemde song, zij het wat trager (midtempo). Stonewall Jackson’s Smoke Along The Track is een traditionele countrysong met tsjoeketsjoek treinritme. Valt wat buiten de toon bij de overige nummers tot dusverre. Het was de B-zijde van Jackson’s million seller Waterloo (1959). Verrassend mag zeker het nummer Country Music Holiday van Bernie Nee genoemd worden, dat heel erg klinkt als de crossovers tussen rock ‘n’ roll en schlagers in Duitsland jaren vijftig. Een vrolijke song met een verpopt Harry Belafonte ritme. Het was de titelsong van de gelijknamige film uit 1958 met June Carter, Ferlin Husky, Faron Young, The Jordanaires en filmdiva Zsa Zsa Gabor. Gene Montgomery haalde zijn inspiratie uit de koffer van Marty Robbins in Only Time Will Tell (1961). Aardig nummer. Freddie Hart is andermaal te horen met het uit 1959 stammende Farther Than My Eyes Can See. Hier hangt hij enigszins Johnny Cash uit. Het vreemde aan dit nummer evenwel is, dat het in januari 1959 werd opgenomen, vervolgens een excellente review kreeg in Billboard, maar uiteindelijk in maart van dat jaar uit de roulatie werd gehaald door Columbia Records. Logica? Moeten we misschien ook niet teveel verwachten in de muziekwereld. Daar waar we net nog een zwakke kloon hoorden van Marty Robbins in de persoon van Gene Montgomery, horen we hier het origineel met Sometimes I’m Tempted (1961). Een countrypop song die helaas niet kan tippen aan zijn grote hits. Countryrocker I Can’t Help Wondering uit 1960 van een onbekende Johnny Humbird daarentegen is een smakelijke midtempo song met een goede beat! Skeets McDonald die we kennen van enkele schitterende rockabillies, en die zichzelf onsterfelijk heeft gemaakt in de muziekwereld met zijn grote hit Don’t Let The Stars Get Into Your Eyes is hier vertegenwoordigd met een uptempo countryrocker: He’ll Let You Live A Little (1960). Een overduidelijke kloon van Heartaches By The Number van Guy Mitchell, met country touch. Make The Waterwheel Roll van country bekendheid Carl Smith is weer zo’n traditional country buitenbeetje op dit album. Het was evenwel een bescheiden hit voor hem in 1960 (30), zijn 42ste hit! Mel Tillis bezingt een echte rocker: It’s So Easy (weer een Bobby Day inslag in de achtergrondzang, het heeft in de verte iets weg van Over And Over). De man uit Tampa, Florida nam dit heerlijke nummer op in 1960. Carl Smith horen we dit keer als teenybopper in I’ll Walk With You (1959). Lefty Frizell zingt wederom, dit keer een echte highschool rocker: So What! Let It Rain! Het bevat in de zang wat elementen van Buddy Holly’s Blue Days Black Nights. George Martin haakte in op de buitenaardse Purple People Eater rage met The Little Green Men. Een countrypopnummer uit 1961 voor de man, die zijn enige millionseller scoorde met Candy Kisses. Johnny Western (in verschillende western films te zien), begeleid door The Annita Kerr Singers, zingt een epic in Ten Years en het klinkt zo langdradig dat je werkelijk denkt dat hij tien jaar lang zingt. De song heeft wel erg veel weg van Ballad Of A Teenage Queen (dat evenwel alles behalve langdradig is)! Misschien komt het omdat de Tennessee Two meespeelden op de sessie: Luther Perkins en Marshall Grant. Maar ook het origineel zelf is vertegenwoordigd op dit album: Johnny Cash (uiteraard met The Tennessee Two). Hier te horen met All Over Again uit 1958, een typische Cash song. Daar is die weer: Johnny Humbird, dit keer met I Thought I’d Never See The Day (1958), met een overduidelijk vette knipoog naar Heartaches By The Number! Ook Bernie Nee is wederom van de partij, ditmaal met een blanke Belafonte countrypop: The State Of Happiness. Het is zonder meer een gepelde versie van Banana Boat Song. Mel Tillis komt nogmaals voorbij met This Heart (1957), een uptempo countryrocker. You’re So Easy To Love, dat vond Carl Smith in 1957. Een countrypopper (uhm… ja). Hey, daar hebben we Skeets weer. Make Room For The Blues, 1960 is de countryrocker die het team van Classics Records heeft gekozen voor dit album. Ooit gehoord van Barry DeVorzon? Niet? Dan heb je nu de kans! Hey Little Darlin’ is een frisse ballad, die wat doet denken aan Terry Dene’s versie van Stairway Of Love (Marty Robbins). De man is meer bekend als songwriter van Dorsey Burnette’s hits Hey Little One en Big Rock Candy Mountain en Johnny Burnette’s hit Dreamin’. Zelf begon Barry op te nemen in 1957. Dit nummer hier stamt uit 1960. Skeets McDonalds gooit er nog eens een echte vette rockabilly uit met Cheek To Cheek With The Blues uit 1959 met countryster Joe Maphis op gitaar. More Habit Than Desire vond Carl Smith in 1961. Het Johnny Cash achtige It’s Doggone Tough On Me, zij het wat minder zwaarmoedig klinkend, werd in 1958 opgenomen door Billy Walker. Billy Craddock, de Amerikaan die groot werd in Australië, is hier present met het schitterende Heavenly Love (1960). In 1957 begonnen met zijn eigen band The Four Rebels kwam hij uiteindelijk bij Columbia Records terecht, waar hij deze song op plaat vastlegde. De poortsluiter van het album is Marty Robbins met een zeer geslaagd Just Married, ook al zingt hij de song wat droevig… hmm. Het was een nummer 1-hit in 1958.
Samengevat: een aardige compilatie met opvallende nummers in het countrypop- en countryrock-idioom. Maar liefst 32 tracks. Voor mensen die van crossovers houden, grijp je kans! (Henri Smeets)


TEENAGE TIME
Classics Records, CD 740

Classic Records heeft de obscuriteitensmaak goed te pakken, want deze never ending serie, van tijd tot tijd weer met andere albumtitel zoals nu, brengt een nieuw pareltje voort: Teenage Time.
Daar waar de hele wereld zwijmelde bij de jonge zangvogel Robertino, werd in Memphis een andere rare vogel ontdekt, die evenwel goed gebekt was: Tony Rossi. Rare vogel, omdat ‘de jongeman’ van amper 13 jaartjes op het legendarische Sun Records een rockend Heintje mocht uithangen, een steengoede review kreeg van Billboard en aardig wat promotie van Sun, maar desondanks belandde in de lappenmand van de rockers. O ja, het nummer dat hij eind 1960 opnam was Darlena, soundmatig het supertamme zusje van Bop A Lena, met strijkorkest en afwisselend midtempo/ uptempo. Het doet me meer denken aan de Engelse rock ‘n’ roll begin jaren zestig á la Adam Faith. Conway Twitty, precies die, had weliswaar een miljoen tranen vergoten, maar voor noppes. De liefde werd door het rock ‘n’ roll minnende publiek voor A Million Teardrops (1961) niet beantwoord. En dan te bedenken dat Conway op dat moment een grote hit had met C’est Si Bon en bijgestaan werd door meester studioartiesten met klinkende namen als Grady Martin (g), Buddy Harman (dr), Floyd Cramer (p) aangevuld met Boots Randolph (s). Als je de namen leest, weet je ook al meteen in welke hoek we dit nummer moeten zoeken: een midtempo countryrocker met latin touch. Op de B-zijde I’m In A Blue Blue Mood zong Roy Orbison mee, maar ook dat maakte de plaat desondanks niet tot goud. Black Sabbath. Uhm, hoe? Black Sabbath! Nee, ik heb geen rode neus en wazige ogen. We hebben het nog steeds over vintage rock ‘n’ roll. In 1957 formeerde een jonge knaap uit Cortland, New York een rock ‘n’ roll bandje, The Vegas Kings (later Ronnie & The Red Caps) en wist toen nog niet (of misschien toch: hij richtte in 1962 Ronnie Dio & The Prophets op), dat hij jaren later wereldfaam zou bereiken met de eerder genoemde groep Black Sabbath. We hebben het over Ronny James, die zich voor de gelegenheid ook wel Ronnie Dio noemde. De toon (voor de rest van de CD) is gezet met Where In The World Are You, een mierzoete poprocker, zoals die ‘en masse’ werden opgenomen in die tijd in de hele wereld. Aardig nummer, als je althans houdt van strijkorkestje op de achtergrond en wegkwijnende leadzang. Daar wordt in het volgende nummer van Luis Bravo nog een suikerspinzoet achtergrondkoortje aan toegevoegd: The Girl For Me. Het rockt wat meer dan zijn voorganger, met saxofoon erbij en wederom latino-ritme. Niet verwonderlijk, want de goede man kwam uit Cuba, waar hij twaalf singles en twee LP’s volkwaakte met Spaanstalige covers van Amerikaanse rock ‘n’ roll- en popsongs. Als Cubaan zong hij best goed Engels. We blijven in de ‘boy next door rocker’ mood. Zo klinkt althans ook dit nummer, net als de meesten op dit album. Iets wat we ook gewend zijn van Nederlandse rock ‘n’ roll bandjes uit die tijd. Het heeft toch zijn charme. Geen opgepoetste rock ‘n’ roll, maar eenvoudige spontane rockers. Alleen het daarbij behorende ‘dirty’ gehalte moeten we hier grotendeels missen. Bobby Angel alias Bobby Schimmel. Dit uit de omgeving van Chicago stammende evenbeeld van Ritchie Valens (kon zijn tweelingbroer wel zijn) had in 1959 zijn eigen bandje The Victors. Op het Rhum-label nam hij in 1961 het evenwel toch niet bezopen klinkende Baby-O op. Heel andere muzikale notenkoek is het uit 1961 stammende Lifeguard Stand van Tony Bertolet, over wie ondanks de gewoonlijke gedrevenheid van de albumsamenstellers, hetgeen zich vertaalt in veel achtergrondinfo in het booklet, nauwelijks iets bekend is. Lifeguard Stand is een nummer met hoog Lollipop gehalte, dat je soundmatig dan ook eerder zou rangschikken in 1956! Maar zoals, gezegd, dus uit 1961. Gene Simmons is met Conway één van de twee grotere namen op dit album. Zijn song uit 1963 Little Rag Doll, een solo-project naast zijn contract met Hi Records, wijkt totaal af van wat we van deze rockabilly gewend zijn en heeft eerder een 1964/1965 sound, dan een 63er sound. Duidelijk is de wall of sound inslag te horen. Bobby Wilson gaat met I Shouldn’t uit 1961 weer richting de teneur van de sound van dit album: poprockertjes, tin pan alley achtige songs zoals we die uit Engeland kennen en melodieuze rockers. In dit geval meer een tin pan alley rocker (bestaat zoiets?) met onschuldig klinkende ‘wij doen geen eendagsvlieg kwaad’ tienermeisjes op de achtergrond. Maar de volgende song is van een andere wereld: de streets of gangster-Chicago. Billy Mitchell zong anno 1961 You Know I Do, een song die een sfeer uitademt van een Amerikaanse thriller uit de jaren vijftig, waarin om de hoek het gevaar loert en ieder moment iets spannends kan gaan gebeuren. Kenmerkend is de zware ‘why’s everybody always pickin’ on me’ Charlie Brown bas. Strijkorkestjes zoek je hier tevergeefs. Met een viool kun je ook moeilijk knallen. Voor mij het allerbeste nummer van het album. We Don’t Need No Chaperone van Art Wayne, met Robin Luke’s Susie Darlin’ melodielijn is nou niet bepaald de titel van een rockabillyende blue cap. We worden daarin ook bevestigd. Niettemin het Crickets achtige nummer rockt toch wel, mede dankzij de saxofoon en de gitaarsolo. Genagellakt koortje is wederom te horen op Paul Chandler’s Weeping Like A Willow (1961). De titel geeft meteen de inhoud van de meeste songs weer: gebroken teenage hartjes, zonder lijmpot in de buurt. Boehoe, mijn hoofdkussen is al kletsnat. Daar waar Paul ligt weg te kwijnen, zingt het achtergrondkoortje nogal vrolijkjes voor zich heen. (Leedvermaak soms van die jonge grieten?). Ook hier mag zich een zanger met basstem eens lekker uitlaten met de moeilijke tekst: ow yeah. Paul’s carièrre was na 1962 alweer uitgehuild. De song klinkt als een heel bekend nummer (Mountain of Love van Narvel Felts soms?), maar kom even niet op de titel. Jimmy Lee was een blueszanger uit Chicago, maar je verwondert wel als je zijn I Wonder hoort. Hier klinkt die gewoon als een blanke gelakte schoentjes poprocker. Goede stem! Het nummer heeft zelfs een countrypop touch. Een frisse song. Lonny & The Angels zingen een pure countryrocker met een uptempo I’m Walking After Midnight Patsy Cline ritme. Een lekker in het gehoor liggende song uit 1961: Before I Saw You Smile. Het heeft wat weg van de Indorocker Charles Tuinenburg uit diezelfde tijd. Highschool rocker Johnny Allen brengt, samen met zijn vriendinnetjes op de achtergrond, Everybody’s Got A Girl But Me (1961). Alleen bekruipt me het gevoel dat hijzelf de tekst van de song niet helemaal begrijpt, want hij is nogal vrolijk voor iemand die geen meisje meekrijgt. Daarentegen hangt Jimmy Curtiss (met dubbele s) in Without You uit 1960 de crooner uit, met Belmonts achtige samenzang door een gemengd koor. Zijn stem gaat iets richting een kruising van Cliff Richard en een mannelijke versie van Connie Francis. Hij werd aangeprezen als het nieuwe grote talent uit Long Island (New York) die nog een belangrijke carrière voor zich had. Uhm, heb jij ooit gehoord van Jimmy Curtiss? Waar het mis is gegaan, wordt niet vermeld. Stemmatig had hij zeker een grote crooner kunnen worden in het zoete rock ‘n’ roll idioom van het begin van de jaren zestig. Hij had zijn eigen bandje The Emjays en nam op voor United Artists en Warner, toch niet de eerste de beste labels zou je zeggen! Maar als kanjers als Bill Haley en Everly Brothers je stalgenoten zijn, dan kun jet het als nobody wel vergeten, dan gaat alle promotie naar de grote jongens. Roy Cost, met wie jullie redacteur meerdere jaren contact heeft gehad en die me deze obscure song in 2003 al toestuurde op CD, is één van de vele schaduwrockers die lokaal enige bekendheid genoten in Arkansas en desondanks verguld was te mogen optreden op TV met Sonny Burgess & The Pacers. In 1959 werd door Roy Cost & The Shadows het nummer New Heartache opgenomen, dat wat weg heeft van Ricky Nelson’s 50’s rockers. Een echt rock ‘n’ roll-nummer, geen opgepoetste poespas. Het zou tot 1965 duren voordat ze een tweede en laatste single opnamen voor Elvis ex-bassist Bill Black, enkele maanden voordat hij stierf. Bill Velline is de oudere broer van hitrocker Bobby Vee. Daar waar Bobby een wat schellere stem heeft, is de stem van Bill meer aan de donkere kant. What’ll I Do is op zich een aardig nummer, maar klinkt zangmatig nogal wat onbehouden. Het is opgenomen in 1960 op het eigen Vee label als Bobby Vee & The Shadows. Iets later zou Bobby doorbreken met zijn million sellers en de Shadows bleven hem trouw begeleiden tot 1963, toen Bill de groep verliet. Muzikale nobody, qua naam, Dick Zabe kon eerder nog de broer zijn van Bobby Vee dan Bill, want zijn stemgelijkenis is verbluffend in Deep Down uit 1959. Veel creativiteit bezat Art Wayne niet. Wederom een song, Try And Try Again, van deze zanger (na We Don’t Need No Chaperone) in de stijl van Susie Darlin’ van Robin Luke. Zij het, met iets meer tempo. Opgenomen voor het Xavier label en uitgebracht door RCA. Hij zingt ook ietwat lacherig. Kan zijn dat hij het naar zijn zin had tijdens de opname, maar kan ook een knullig trucje zijn geweest om toch een vibrerende stem te hebben. Op de mierzoete tour gaan we weer in A Time In My Life van de totaal onbekende Shelly Dane uit 1960. Als je de volgende zanger hoort zingen, zou never nooit het beeld van een worstelaar in je opkomen. Maar de wonderen zijn de wereld niet uit. Bobby Whalen was uitsmijter van dezelfde bar waar hij ook zong. Een mooie combinatie om critici van je zangkwaliteiten in toom te houden. Hij kwam reeds in 1953 terecht bij RCA Victor Records. In 1956 viel aan Jubilee de eer om zijn stem te vereeuwigen. Pas in 1961 kwam hij terecht op het prestigieuze King label, waar hij Angel Love opnam, een wat verlegen gezongen midtempo calypso tin pan alley rockertje. John Gary zong The Bells Ring. John is een crooner uit New York, die reeds in de jaren veertig met zijn zusje optrad. Na de scheiding van zijn ouders ging hij met zijn moeder naar Californië, waar hij in het musicalcircuit terechtkwam. Jaren later, eind jaren vijftig, trok hij naar zijn vader in New York, waar hij opnam voor Fraternaty en RCA. Een Amerikaanse Adam Faith hoor je in I Want You To Be My Baby. Verantwoordelijk voor deze gelijkenis is crooner Steve O’Neill. De B-zijde I Need Someone To Love was geschreven door Eddie Cochran’s vriendin Sharon Sheeley. Kenny Miller zingt als Ronnie Hawkins in Spring Vacation (1961). Een naam die voor veel rock ‘n’ roll liefhebbers totaal onbekend zal zijn. Echterrrrrrr, deze man speelde een bijrol als student in de fameuze film East Of Eden met James Dean, gaf acte de presence in cultmovie I Was A Teenage Werewolf (1957), waarin hij Eenie Meenie Miney Moe zong. Tevens was hij te zien in o.a. Rockabilly Baby (1957) en Goin’ Steady (1957). The Teen Tones zijn overduidelijk geïnspireerd door Neil Sedaka’s Happy Birthday Sweet Sixteen. Opvallend onsamenhangende samenzang in deze uit 1961 stammende opname: I Feel So Happy. Rocker met kloppend hartje Vern Mack gaat op de vrolijke toer met de frisse true rocker Sweet Summer Kisses. Lucky Fellow van Don Jarrells daarentegen is een slaapnummer, een slow calypsorocker uit 1960 of 1961. True Love was voor Bing Crosby en Grace Kelly een wereldhit, iets wat je van dit nummer van Gene Ross met dezelfde titel niet bepaald kunt beweren, ook al klinkt het niet onaardig. Een nummer dat qua stijl geïnspireerd is door The Four Seasons. Falsetto vocalen met een zeer goede vibratie in de stem. Back In Town van The Royals is een echte teeny rocker zoals Roy Orbison die met zijn Teenkings ten tijde van Sun Records opnam. Bob Wilson is andermaal vertegenwoordigd met Black Rose, een countrypop ballade met Riders In The Sky inslag. Het sluit dit album op een aangename wijze af.
Conclusie: Al met al een prima tin pan alley, melodieuze rock ‘n’ roll en highschool rocker compilatie. Niks voor stoere binken, maar voor muzikale fijnproevers, die houden van gewone boy next door rock ‘n’ roll. (Henri Smeets)

naar boven



6 september 2012

SHE’L KEEP THE DEVIL DANCING IN YOUR HEART/ LITTLE KIM & THE ALLEY APPLE 3
Little Kim & the Alley Apple 3, géén cat. nr.

Wie komt daar aankloppen? Kimberly Claeys en haar speelvogels, het drumloze gitaar-contrabas-lap steel trio uit Oost-Vlaanderen dat wij gemakshalve als western swing omschrijven, hoewel hun muziek oneindig veel meer vormen van vooroorlogse muziek bevat. Sinds hun debuut Riding The Rails uit 2010 hebben ze ook al een aantal keer in Nederland (én Frankrijk én Duitsland) opgetreden, en hun Ballad Of The Old Oak Tree was zelfs regelmatig te horen op Radio 1 (B). Deze opvolger “zal heel anders zijn dan onze eerste plaat, dus het is afwachten wat het publiek ervan zal vinden. We wilden gewoon niet twee keer dezelfde plaat maken, dus hebben we een hoop bevriende muzikanten uitgenodigd om mee te spelen”, zo lezen wij in een interview met gitarist Tom De Poorter, maar toch zit deze CD helemaal in de lijn van de verscheidenheid van muziekjes op Riding The Rails: western swing wordt gebruikt als uitvalsbasis waaraan elementen uit zigeunerswing, crooner, jazz (altijd al een hoofdingrediënt van western swing geweest), ragtime, dixieland, honky tonk pianoboogie, blues, instrumentals en Andrews Sisters worden toegevoegd. Dat scala wordt nog breder gemaakt door de gastmuzikanten, want waar op hun debuut enkel op een paar nummers een eenzame fiddle en trompet werden ingehuurd, hebben ze voor de nieuwe CD alle registers opengetrokken met viool, gedempte trompet, klarinet, piano, extra percussie, extra backing vocals, mondharmonica en godbetert zelfs een klokkenspel en een zingende zaag die prominent mogen deelnemen aan het spel. Wij kennen geen enkele van deze gasten uitgezonderd Jeffrey Thielens, ex-mondharmonicaman van rockabilly band The Hometown Gamblers. Dit alles geeft uiteraard extra variatie, al mag daar ook weer niet mee overdreven worden: het Hammond orgeltje op de titeltrack had wat ons betreft niet gehoeven. Voorts gelden alle positieve dingen die wij schreven over Riding The Rails ook voor She’ll Keep The Devil Dancing In Your Heart, zoals de gepronuncieerde slap van Selim Meiresonne en de rijke intrinsieke arrangementen van de hand van Tom De Poorter, al willen we hier wel opwerpen dat niet elk einde een uitgesponnen ingenieuze vondst dient te bevatten: de fluitende vogeltjes en de muziekdoos op het einde van Little Sarah zijn er net iets te veel aan. Veel eigen nummers: 8 van de 11 songs zijn geschreven én gecomponeerd door duivel-doet-al Tom De Poorter, de covers komen uit de stokoude doos, namelijk When Paw Was Courting Maw (ik ken het van Glenn Miller van eind jaren ’30 en zelfs toen vonden ze al dat het vroeger allemaal beter was), I Wish I Could Shimmy Like My Sister Kate dat in 1915 al shimmy-de als een, euh, scheet, en uit My Blue Heaven blijkt dat Fats Domino de mosterd al in 1924 haalde. Muzikaal allemaal dik in orde, en Kimberly Claeys zingt nog steeds met bijzonder straffe intonatie en schakeringen: haar lieve maar expressieve stem klinkt alsof ze door het bos dartelt langs een klaterend bergriviertje dat echoot in haar stem. Tegenwoordig spelen ze op in België op Radio 1 veel retro getinte muziek, en deze CD past helemaal in dat plaatje. Ze verdienen het ook echt om dat radiohitje te pakken te krijgen, al blijft de vraag of dat zal lukken zonder de steun van een grote platenfirma. Little Kim & the Alley Apple 3 blijven tot nader order immers 100% doe-het-zelvers: opnemen, mixen, editen, masteren, boekingen, de CD uitbrengen, verdelen en verkopen doen ze allemaal zelf. Wij gunnen het hen in elk geval van harte, want al is deze muziek geen rockabilly, het is wel de perfecte soundtrack voor wie op weg is naar de St James Infirmary. Info: http://littlekim.bandcamp.com en little_kim_western_swing@hotmail.com. De CD wordt officieel voorgesteld op maandag 17 september in de Banana Peel in Ruiselede (B). (Frantic Franky)

naar boven

Vinyl EP Recensies

HOT ROCKIN’ BABY/
DALE ROCKA & THE VULCANOES
Sleazy Records, SR43

De Italianen Dale Rocka & the Vulcanoes zijn al lang geen onbekenden meer in de Europese rockin’ scene. Zojuist brachten ze een EP uit met 4 zelfgeschreven tracks: 3 door zanger Massimo ‘Dale Rocka’ Rocca, de andere door de nieuwe Vulcanoes-gitarist Vince Mannino. Luca Ciriacono (contrabas) en Giovanni Ziino (drums) completeren de band.
De titeltrack Hot Rockin’ Baby klinkt precies hoe je zou vermoeden: krachtig, scherp, snel en vooral erg rockend. En daarbij hebben ze zelfs geen enkel glas bier gedronken. Nee, ze namen het op in de wijnmakerij van Vince. Ze komen natuurlijk wel van Sicilië! Het Sun-achtige My Baby’s Gone heeft piano en is wat bedeesder van aard, maar in de gitaarsolo rockt het dan toch weer als een bezetene. The Track Of Love is een first-class bopper, de instrumentale afsluiter Vulcano is dan weer vinnig uptempo én heeft inderdaad de impact van een vulkaanuitbarsting. Dat de band daar iets mee heeft is wel duidelijk en logisch gezien de nabijheid van de ooit alles vernietigende Etna.
De laatste tijd krijgen we relatief weer wat meer vinyl in handen en dan is het nog eens extra fijn dat de muziek op die plaatjes genieten blijkt, zoals dat hier ook het geval is. De band heeft een niet erg bereikbare en verouderde site, maar ik vond wel hun Facebook. De EP is sowieso verkrijgbaar bij het Spaanse Sleazy Records: www.sleazyrecords.com (Frans van Dongen)


MY BABY ONLY WANTS TO ROCK/
NELSON CARRERA
Rydell’s Records RR714

Het jonge grut zal de naam Nelson Carrera wellicht niets meer zeggen, maar bij de oudjes onder ons zal mogelijk een belletje rinkelen: de in de Portugese ex-kolonie Angola geboren zanger maakte sinds 1983 furore vanuit Frankrijk. Ondertussen woont ie in Portugal en is hij al 50, maar hij blijft actief: na CD’s met The Hot Rocks (F, 2005) en The Dixie Boys (P, 2010) is er nu een 4-track vinyl-EP op het Franse label Rydell’s Records.
De titeltrack is niet meer dan een stop-start patroon, een refrein, een gitaarsolo en een pianosolo, maar samen vormt dat een frisse rocker: de instrumentatie (de Franse muzikanten Gaël Pétetin op drums en Jean-Pierre Cardot op piano die we kennen van bij Chris Almoada, Easy Lazy C en Roy Thompson + labelbaas Steve Rydell op lead- en ritmegitaar) klinkt uitmuntend in de prima mix, de stem staat mooi op de voorgrond en baadt in een perfecte echo, en dat alles geldt evenzeer voor de andere drie nummers. Honey Bop, de enige cover, krijgt een wat tegendraads medium tempo rockabilly arrangement met twee gitaarsolo’s die helemaal verschillend klinken als bij Wanda Jackson. De twee nummers op de B-kant situeren zich in een andere stijl: Something I Did is uptempo Johnny Cash met moderne (nou ja, sixties) overgangen, But She’s Not You trekt zich op gang met een bluesy gitaarintro maar wordt al snel uptempo rockabilly in de bekende Sun-stijl trein sound.
Geslaagd jukebox voer, want Carrera toont hier moeiteloos dat het jonge grut nog wel degelijk dient rekening te houden met de “oudjes” die het rockabilly pad effenden voor hen.
Info: www.myspace.com/rydellsrecords en www.myspace.com/nelson_carrera (Frantic Franky)

naar boven

17 augustus 2012

 

BILL HALEY, FATER OF ROCK ‘N’ ROLL/
OTTO FUCHS
Wagner Verlag, 978-3-86683-901-4 (Engels)

Een boek van bijna 900 pagina’s schrijven is een uitdaging op zich. Daar jullie redacteur graag een goede recensie wil schrijven, heeft hij de moeite genomen in meer dan een maand tijd pakweg 55% van het boek door te nemen en wel de beginjaren van Bill Haley, zonder en met The Comets, en de laatste dagen van deze eerste ambassadeur van de rock ‘n’ roll, ook al wordt hij helaas in het boek niet zo genoemd. Maar hij was het wel! Dus onbesproken zijn de 60’s en 70’s van deze eerste en enige oudste rock ‘n’ roll band ter wereld (!): (Bill Haley &) The Comets.

Twee weken voordat Bill Haley stierf op 9 februari 1981 besloot jullie redacteur definitief de rock ‘n’ roll te verkiezen als grootste interessegebied en hobby. Herinner me nog de smalle gele kolom op de voorpagina van het Limburgs Dagblad. De gele kleur moest deze veel te bescheiden aankondiging van het heengaan van ‘s-werelds allereerste promoter van de rock ‘n’ roll, laten opvallen tussen het andere wereldnieuws. In een tijd, dat de rock ‘n’ roll net haar tweede revival, na 1968, beleefde. Bill was er toen in 1968 wel nog als eerste (!) bij, maar nu moest de rock ‘n’ roll revival wereld het zonder hem doen. Het eerste cassettebandje dat ik kocht was de hippiecountryrock bevolkende Dance Around The Country (Bravo BRC2563, voorheen verschenen als AS ALC4037). Ook al vond ik op dat moment, als rock ‘n’ roll-analfabeet, die sound niet mooi en ook dat het anders klonk als die coole sound in de toen hervertoonde speelfilm Rock Around The Clock (1956), toch heb ik dat bandje steeds bewaard (de start van mijn verzameling). Anno 1981 wist ik nog niet dat dat klasse nummer uit die film, net als de filmtitel, Rock Around The Clock heette en het mag na ruim 30 jaar zelfs vreemd klinken, maar ik verwisselde het toen warempel met In The Mood van Glen Miller (had toen al een rare kronkel). Niettemin, Jerry Lee Lewis zei in 1972 tijdens de in het boek vermelde London Rock & Roll Show over rock ‘n’ roll: “you could call it boogie woogie, you could call it Charleston, you could call it In The Mood (!), the big band sound”. Tadaaaaaa! En zelfs Bill Haley heeft In The Mood (!) gecoverd in Mexico in 1962: De Buen Humor! (nee, dat betekent niet goeie humor, maar gewoon ‘in the mood’). Vele jaren later, in 2002, hielp ik Alex Frazer-Harrison van de eveneens in het boek vermelde Rock Around The Clock Tribute site met buitenlandse versies van de million seller (http://www.rockabillyhall.com/RockClockTribute.html), en kwam ik toen in de Bill Haley newsgroup terecht waar onlangs nog foto’s te bewonderen waren van Bill Haley & The Comets in de Houtrusthallen in Den Haag en Circus Boltini in Amsterdam in 1966. Dus niet bepaald onlogisch, dat ik een recensie wijd aan de grote muzikale vernieuwer Bill Haley.

Het boek van de hand van Oostenrijker Otto Fuchs, die zelf een staat van dienst heeft in de Duitse rock ‘n’ roll scene, laat aan de hand van interviews en eigen recherche van de auteur, het leven van Bill en de zijnen aan ons voorbijgaan. Dit gebeurt met een gedetailleerdheid, die ik nog niet eerder ben tegengekomen. Zo beschrijft Otto de locaties waar Bill zijn eerste gigs deed tot in het fijnste detail, daar waar andere boeken volstaan met alleen maar de naam van zo’n ‘tent’. Diverse citaten van grootheden uit de muziekwereld laten zien waarom Mr. Haley zo’n grote impact heeft gehad op de muziekwereld. De namen variëren van Buddy Holly via Frank Zappa tot George Thorogood. Ook Cliff Richard biecht ons op dat hij de school heeft gespijbeld om bij het optreden van Bill en de zijnen in 1957 erbij te zijn. Apropos optredens. Het meest beruchte optreden op het vasteland van Europa is ongetwijfeld dat van Berlijn in 1958, waarvan de gedenkwaardige beelden in menige documentaire over die tijd terugkomen. Ook uitspraken van een psychiater, die rock ‘n’ roll typeert als canibalistisch (dit is voor een normale rock ‘n’ roll fan niet te vertalen/ begrijpen) en tribalistisch (primitief volks) en een vertegenwoordiger van de lichte muze, die over rock ‘n’ roll oordeelt met de minder vleiende woorden ‘distillation of all disgust of our time (vrij vertaald: alle afschuw van onze tijd uitbeeldend)’, passeren de revue. Ondanks de aanvankelijke problemen de muziek geaccepteerd te krijgen, is Bill met zijn Comets uiteindelijk uitgegroeid tot een mijlpaal in de muziekgeschiedenis en zijn de Comets, in tegenstelling tot wat flutcommercie ons wil doen geloven, de oudste nog spelende rock ‘n’ roll band ter wereld. Dertien punten van erkenning voor Bill als individu worden dan ook in het boek vermeld, waarmee hij het eerste ter wereld was, onder andere: eerste rocker met een millionseller, eerste rocker in een speelfilm, eerste rocker die zijn eigen songs schreef, eerste rocker die een eigen muziekuitgeverij en platenlabel had en eerste blanke artiest die in de zwarte rhythm & blues charts tot Personality Of The Year verkozen werd. Het boek neemt ons mee op een reis door de tijd van Bill Haley & The Comets, van hillbilly, via rock ‘n’ roll, tot de surf en twist in de nadagen van de rock ‘n’ roll, begin en midden jaren zestig, met een tweede leven in Mexico (om belastingtechnische redenen van Bill). Natuurlijk begint het boek bij het begin en gaan we naar de eerste jaren van zijn leven in Highland Park (een voorstad van autostad Detroit), 1925-ca. 1929 in deelstaat Michigan en de tijd na de Grote Depressie begin ‘30s in Boothwyn Pennsylvania. Wat velen wellicht niet bekend is, is dat Bill aan zijn linkeroog blind was. Desondanks was hij felbegeerd bij de jonge dames en was hij een vechtersbaasje. Tja, een indruk die niet bepaald bij je opkomt als je zijn brave poses op de fotokaarten ziet. Met zus Margaret en zijn ouders maakte Bill armoede mee en pas in 1933 wist men zich daaraan te ontworstelen. Daar waar andere rockers in hun kinderjaren mama aan de kop jengelden voor een gitaar, begon hij eerst op een fietsje, alvorens iets later dan toch een eigen gitaar van eigen makelij te hebben: een houten plankje met snaren erop getekend! De opmerking in het boek dat Elvis, we schrijven het jaar 1933 en de rock ‘n’ roll koning zag pas twee jaartjes later (!) het levenslicht, ‘spoedig’ (!) ook om een fietsje zou zeuren, is er met de haren bij gesleept. Ik heb nog nooit een baby op een fietsje door de verloskamer zien crossen. Bill was na zijn fietstijd geïnteresseerd geraakt in de muziek van de zingende cowboys als Gene Autry, Tex Ritter, Roy Rogers en Jimmy Rodgers (het boek is erg verwarrend wanneer er afwisselend over de laatste twee gesproken wordt). In 1938 kreeg jonge Bill een echte gitaar en na wat oefenen in het bos, met de bomen als publiek, had hij al zijn eerste bescheiden “optredentje” dat jaar. De Tweede Wereld Oorlog deden hem verlangen naar het leveren van een bijdrage aan de bevrijding van de wereld van Jappen en Nazis. Maar hij werd afgekeurd. Gedesillusioneerd wist hij zich later echter toch te hervatten en in 1943 had hij dan ook zijn eerste echte optreden in The Booth Corner, een vee- en agrarische markt. Hij verdiende zelfs meer dan zijn vader. Spoedig volgde dan een tweede hands outfit en iets later een professionele van de hand van beroemde zingende cowboy artiesten-kleermaker Rodeo Ben. Bill werd voor tal van optredens gevraagd, picknicks, kerkevenementen, trouwpartijen, verjaardagen, dansclubs, jaarmarkten etc. Logisch dat hij een band moest hebben en dat werden The Texas Range Riders met jonge knapen (en meid) tussen 14 en 17 jaar: Bill Haley himself, Bill Gray, Dorothy Heavlow, Duke Snow, George Gray en Ray McCann. Deze bezetting speelde echter zelden compleet samen. Dit soort van ‘schoolbandje’ was een kort leven beschoren en via een countrykomedie duet met veteraan Ben Guthrie kwam, door toedoen van promotor Jack Howard, Bill terecht bij de zevenkoppige Cousin Lee Band. Die trad op in parken en voor de radio. Voor ruim 9000 mensen in het Radio Park mocht Bill zijn eerste grote concert geven naast zijn idool Roy Rogers. Dit leidde tot een engagement bij de band, van de eveneens aan één oog blind zijnde Cousin Lee, met wie hij op tournee ging. Tijdens de Tweede Wereld Oorlog was het booming business voor de band. Tal van parades en evenementen voor de soldaten, vroegen om opgeluisterd te worden met chauvinistische country & westernmuziek. Toch was het voor de jonge Bill moeilijk om individueel te scoren in een band van merendeels populaire veteranen. Dus waagde hij in 1945 de stap naar The Down Homers. Voor deze band schreef hij, samen met bandleader Shorty Cook, songs en dook hij met hen in 1946 de studio in van Tom Saffaday van het in Detroit gesitueerde Vogue Records. (Tom bracht als eerste picture discs op de markt: 78 toeren platen met een gehele plaat omvattende afbeelding). In 1946 verliet Bill de groep en nam Lloyd Cornell en Bob Mason mee, aangevuld met Brother Wayne (die met hem speelde in de Cousin Lee’s band) om The Range Drifters te gaan vormen. Iets later vervoegde zich Wayne Wright bij de groep, die in hetzelfde appartement woonde als mister Haley in Tuscola, Illinois. In Chicago vierde de groep successen, maar verliet door toedoen van Shorty Cook deze gangsterstad om in Oklahoma te belanden, waar Bill zich steeds meer aangetrokken voelde tot de rhythm & blues van Louis Jordan & The Tympany Five, die op dat moment hoog scoorde in de rhythm & blues charts. Zoals het de auteur betaamt, staat hij ook even stil bij wie Louis Jordan was, iets wat andere boeken niet gauw zouden doen bij een terloops vermeld personage. Producers zijn altijd al het bepalende ‘gezicht’ geweest in de songs van alle artiesten en zo mag het niet verbazen dat de verantwoordelijke voor de jumpblues sound van Louis niet de bandleader himself was, maar een zekere Milt Gabler. Precies! De man die enkele jaren later Bill’s (aanvankelijke) houserock met hillbilly touch sound tot de latere instro sound zou bepalen, van 1954-1960. The Range Drifters deden vervolgens nog St. Louis aan, waar ze ondanks hun hillbilly outfit toch werden geaccepteerd door de zwarte bevolking, Texas (waar Bill de Texmex hoorde) en New Orleans (het mekka van de rhyhtm & blues en dixieland). Al deze muzikale impressies zouden Bill uiteindelijk verder van de hillbilly sound wegdrijven (driften) en meer richting ‘zwarte muziek’ (race music zoals het toen heette). Mooi, de epiloog die dan volgt. Het laat zien dat zelfs muzieksterren (wat hij toen al beginnende was) ook momenten van zelfreflectie kenden. Want ondanks het aanvankelijke succes, verkeert hij bij terugkeer in zijn nieuwe hometown, Boothwynn (Philadelphia), in een crisis. Het geleende geld van zijn eerste vrouw (op dat moment nog vriendin) Dorothy Crowe, met wie hij in december 1946 trouwde, was op en in plaats van de beloofde rijkdom en stardom, keerde hij terug met lege zakken. Het was Dorothy die op hem inpraatte en uiteindelijk Wayne Wright die hem een job als radiodeejay bezorgde in New Hampshire, waardoor Bill er weer bovenop kwam. Voor radiostation WLBR in Lebanon, Pennsylvania, draaide hij in 1947 al zwarte muziek voor een blank publiek, iets dat Alan Freed met meer impact enkele jaren later zou doen. Iets later kwam Bill dan bij het station terecht, waar hij ziich helemaal kon uitleven: WPWA in Chester, Pennsylvania, waar hij vanalles en nog wat deed en waar hij ongestoord rhythm & blues en andere muziek kon draaien voor de brede samenstelling van de bevolking aldaar. Hier merkte hij ook dat er een blank publiek was voor de zwarte muziek.

In 1948 richtte hij The Four Aces Of Western Swing op. Een band die western swing speelde. Echter, Slim Alsmann, de gitarist van de band, had een elektrische gitaar, een Gibson met Bigsby vibrato arm. Deze ‘buitenaardse’ gitaar (in die tijd was een elektrische gitaar nog een zeldzaamheid) fascineerde Bill zozeer, dat hij regelmatig in de kelder van Slim te vinden was om daar met de gitaar te experimenteren. Die experimenten, in een mix van bluegrass en hillbilly, bracht hij dan ook op het podium. Dat viel echter niet goed en een bareigenaar drukte het sentiment van die tijd en de afkeer van dit experiment treffend uit: “hold it down on that damn hillbilly-jig-aboo (zoals zwarte muziek werd aangeduid) stuff… don’t you know dude, there ain’t no cowboys in Africa”. De toon was gezet en voor de groep was het snel rechtsomkeert geblazen richting vertrouwde country and western. Begin 1948 nam de groep haar eerste single op voor Cowboy Records (gesitueerd in de plaats Philadelphia in Pennsylvania), met een self penned nummer van Bill dat hij al enkele jaren in zijn repertoire had: Four Leaf Clover Blues, een nummer dat ondanks de titel minder fortuinlijk was. De songs die voor dit label werden opgenomen, waren allen uit het country & western idioom. Bill durfde het wellicht toch niet aan om zijn experimenten op te nemen, na de felle weerstand tijdens zijn optredens. En het is nog maar de vraag of een platenlabel het op dat moment had toegestaan dat een blanke countryband zwarte muziek opnam. De tijd voor dit experiment was er nog niet rijp voor. Enkele jaren later zou dat heel anders zijn. Het Cowboy label (in 1945 opgericht) was van eigenaar Jack Howard, die het samen met James E. Myers bestierde, welke de directeur van het label was. James Myers zou een paar jaar later als “co-auteur” van Rock Around The Clock, onder het pseudoniem van Jimmy DeKnight, de muziekhistorie ingaan. De platen van het label werden, zoals toen gebruikelijk voor kleine labels, opgenomen bij radiostations en geperst bij Palda Pressing van Dave Millar. Deze Dave bezat ook de labels Holiday en Essex, waar hij met Bill Haley en de zijnen al rockabilly opnam, voordat nog iemand ooit gehoord had van SUN Records!!! Jack hield zich bezig met de promotie van de platen en bracht ze naar de shops. De volgende dag kwam hij dan teug om te zien hoeveel er verkocht waren. Een vrij nieuw prinicipe in die tijd, want de shopbezitters hoefden geen platen te kopen. Tegenwoordig noemen we deze werkwijze ‘in consignatie geven’, toen werd het aangeduid als rack jobbing (een term, die ook iets verbasterd als rag jobbing wordt toegepast voor het uitbrengen van platen door de niet-muziek industrie, ingezongen door onbekende artiesten, zoals Discofoon (NL) en Expo Brood (B). In plaats van dat er dan platen werden neergelegd, waren er andersoortige producten in de winkel (brood, melk etc.), of werden langs de deur gebracht, via welke men dan de platen kon sparen/ krijgen en waarvan de eigenaar dan een bepaald percentage ontving, red.). De artiesten op Jack’s label ontvingen zo goed als niets, want hij had het geld geleend van de lokale maffia die als eis stelde dat de artiesten voor de eerste 5000 exemplaren van iedere single geen royalties (vergoeding) ontvingen. Aangezien de verkoop meestal onder die grens van 5000 bleef steken, konden de artiesten fluiten naar hun centen (waar ze, althans als ze de songs zelf geschreven hadden, gewoon recht op hadden). Het Cowboy label ging uiteindelijk in 1950 bankroet en zo vervolgde Jack zijn zakelijke bezigheden in 1951 met het label Arcade. Jimmy Myers daarentegen stortte zich volledig op de muziekuitgeverij activiteiten, hetgeen hem uiteindelijk levenslang een goed belegde boterham opleverde met de royalties van Rock Around The Clock. Het was ook Jimmy die Bill aanspoorde dat nummer op te nemen. Maar goed, zover zijn we nog niet. We vertoeven nog in het jaar 1949 als Bill weer een nieuwe band opricht, met enkele leden die naderhand de nucleus van de eerste Comets zouden vormen: Johnny Grande (piano en accordeon), Billy Williamson (steel gitaar) en Al Rex (als vervanger van ‘eendagsvlieg’ Al Thompson (bas)). Bill experimenteerde onderwijl met zijn stagename: Johnny Clifton en Jack Haley. Zelf kon hij op dat moment geen hits lanceren, maar anderen deden dat wel met zijn songs: Andy Reynolds & The 101 Ranch Boys met Candy & Women (Columbia Records), Charlie Stone met Pancake (Mercury Records) en Pete Newman met Four Leaf Clover Blues (RCA). Begin 1950 benoemde Bill Jack Howard tot zijn manager en in datzelfde jaar tekende hij voor Keystone Records, van Eddie Wilson, voor wie hij in de zomer van dat jaar zijn eerste sessie had met The Saddlemen, met voornoemde bezetting. In datzelfde jaar nam men ook op voor het nieuwe Atlantic Records in New York, met James Myers op drums (de eerste plaat van Bill Haley waarop dit instrument te horen was). Niettemin, zoals het de muziekhistorie betaamt, ontkent Al Rex, bassist op die sessie, dat Jimmy drums heeft gespeeld. Degene die het weet, mag het zeggen… In augustus 1950 hadden Bill Haley & The Saddlemen al een aanstaande rocker in het publiek zitten, die zelf in die prille beginjaren van pre-rock rock ‘n’ roll eveneens house rock zou opnemen, net als Jimmy Cavello en Freddie Bell: Charlie Gracie, die met Boogie Woogie Blues in 1951 wellicht de allereerste rock ‘n’ roll song van Philadelphia opnam. Zoals eerder al vermeld, besteedt de auteur steeds een aantal regels aan de bio van iedere bekende persoon die aan bod komt. Het is mooi om te zien hoe al lezend Bill van een eenvoudige zingende cowboy steeds meer richting het rock ‘n’ roll idool gaat. Eind 1950 tijdens de wekelijkse sets in The Twin Bar in Gloucester, ontwikkelde de band al een primitieve rock ‘n’ roll stijl. Voorbeelden hiervan zijn de ietwat later opgenomen Rovin’ Eyes, The Covered Wagon Rolled Right Along en Behind The Eight Ball. Dan besteedt de auteur, na deze constatering van eerste schreden op rock ‘n’ roll gebied, opeens ‘uit het niets’ in maar liefst vijftien pagina’s aandacht aan de story achter (!) Rock Around The Clock, daar waar je een apart hoofdstuk zou verwachten, vervolgend met een zes pagina’s lange lezing van ‘the story of (!) rock around the clock’. In de eerste vijftien pagina’s gaat auteur Otto Fuchs terug naar de roots van de rock ‘n’ roll: blues en jazz. Hij neemt ons mee naar de basis van beide stijlen: blues in 1910, gepopulariseerd door William C. Handy met krakers als St. Louis Blues en Memphis Blues in 1914 en Beale Street Blues in 1916. The Original Dixieland Jass Band nam in 1917 de eerste jazzplaat op: Livery Stable Blues. In het 78 toerentijdperk waarin maar drie minuten op plaat konden worden gezet kwam deze band op het idee om in plaats van een nummer ingekort te spelen, een nummer van meer dan drie minuten sneller te spelen, zodat die in het tijdvenster van drie minuten past. Deze uptempo sloeg zo erg aan, dat andere bands eveneens sneller begonnen te spelen. In 1919 schrijft de joodse Max Freedman I’ve Got The Cryng Blues (een tin pan alley song, geen blues). Ruim 25 jaar later zou hij betrokken zijn bij Rock Around The Clock. Schrijver Otto Fuchs deelt met ons diverse interessante details, die deels al bekend zijn, maar deels ook verrassend. De eerste artieste die de woorden rock ‘n’ roll zong was Trixie Smith in het zeer suggestieve My Man Rocks Me With One Steady Roll uit 1922, voor het allereerste ‘zwarte’ platenlabel van Amerika: Black Swan Records van Harry C. Pace. In 1929 nam Lil Johnson, een van de vele artiesten die het nummer coverde, een antwoordsong op: Rock That Thing, dat niet aan duidelijkheid te wensen over laat. Harald Ortly maakte een uptempo versie van Trixie’s origineel, speciaal voor de dansvloer en verving in de lyrics slippin’ door steppin’ en verlegde zo de vertelling van de song van de slaapkamer naar de dansvloer. Harald kwam uit Cleveland, waar de rock ‘n’ roll in het begin verboden zou worden en waar door toedoen van Harald’s versie van de song de dans die toen gedanst werd, de lindy hop alias jitter-bug, een smerige dans genoemd werd. Dus niet verwonderlijk dat men 30 jaar later datzelfde zei van de rock ‘n’ roll. Niet toevallig dus dat als mogelijke reactie daarop in Cleveland tegenwoordig The Rock & Roll Hall Of Fame te vinden is. In 1934 schreef men voor kindfilmster Shirley Temple de song Rock And Roll, maar Hollywood vond het te gewaagd voor een kind en dus mochten de Boswell Sisters het in dat jaar in de film Transatlantic Merry-Go Round tot een hit zingen. Ella Fitzgerald, en dat weten we al sinds de in 1992 uitgebrachte dubbel-CD Rock Before Elvis, was de eerste die de woorden rock ‘n’ roll zong in relatie tot een muziekstijl in 1937 in Rock It For Me. Nog steeds geen rock ‘n’ roll song, maar gewoon blues. Trixie’s nummer My Man Rocks Me With One Steady Roll was een song die in de songtekst de klok rond ging. Niet verwonderlijk dat Wynonie Harris ten tijde van de jumpblues zijn cover van dat nummer omdoopte in Round The Clock.

Dan word er aardig wat aandacht besteedt aan een onbekend gebleven artiest Sam Theard, die hits op zijn naam had staan als You Rascal You (1929) en Spo-Dee-O-Dee (1937, door Sticky McGhee in 1949 gedacht als Drinkin’ Wine, You Motherfucker, maar gezongen als Drinkin’ Wine Spo-Dee-O-Dee. Spode betekent overigens zaad, zo lezen we in het boek). In 1950 ontmoette Sam de man die in Wynonie’s band in 1948 saxofoon blies op diens Good Rockin’ Tonight: Hal Singer. Samen namen ze in 1950 Rock Around The Clock op. Weliswaar een totaal ander nummer dan Max Freedman vier jaar later schreef, maar de “we’re gonna rock around the clock” kwam er wel al in voor. Sonny Dea (Pascal Salvatore Vennitti) & The Knights maakten er een nieuwe versie van in 1952 voor Arcade Records. Dan is er ook nog een Wally Mercer die in datzelfde jaar een nummer opnam met de titel Rock Around The Clock voor Dot Records, dat een andere song is. Het is duidelijk dat de inspiratie van Max Freedman voor zijn wereldhit niet ver te zoeken is. Overigens blijft in het boek onvermeld, dat “one for the money, two for the show, three make ready and four let’s go” onmiskenbaar als blauwdruk moeten hebben gediend voor Carl Perkins’ Blue Suede Shoes enkele jaren later. Terug naar Bill Haley & The Comets’ million seller. Opvallend is dat de muzieknoten op het muziekblad (in het boek afgebeeld) anders zijn dan die van de uiteindelijke versie. Daar waar Sonnny Dae de bladmuziek aardig volgt, hebben Bill en de zijnen (Billy Gussack (drums), Danny Cedrone (gitaar), Marshal Lytle (contrabas), Joey D’Ambrosia (saxofoon)) deze transformatie teweeggebracht. Het werd een bescheiden hit (3, R&B chart, 23 Pop chart) die in 40 minuten op de plaat werd vastgelegd en waarbij de muziek en vocal apart waren opgenomen, omdat tijdens de eerder opgenomen ‘live’-versie (dus muziek en zang samen) de stem van Bill niet te horen was. Zoals inmiddels bekend werd het nummer door de film Blackboard Jungle de grote hit zoals we die nu in herinnering hebben. Regisseur Richard Brooks hoorde het toen hij hoofdrolspeler Glenn Ford bezocht en diens zoon Peter het nummer grijs draaide (Peter die al eerder het rock ‘n’ roll nummer Crazy Man Crazy (1953) van Bill Haley en de zijnen gekocht had!). Maar voordat het zover was, moesten de Comets nog geboren worden. Terug naar 1950, als Johnny Grande en Billy Williamson contact zoeken met Bill. Dat leidt tot een nieuwe groep, waarbij iets later ook Al Rex aansluit: The Saddlemen. Ofschoon het een country and western band is, wordt toch al gauw geëxperimenteerd met rhythm & blues. In 1951 vervangt Marshal Lytle bassist Al Rex, om door diezelfde Al zelf weer vervangen te worden in 1955. Dat was na de opnamesessie die Rocket 88 (Holiday Records) opleverde. In 1952 nam het kwartet een ander gedenkwaardig rockend nummer op: Rock The Joint (Essex Records, hun eerste grote hit). Holiday en Essex waren beiden in handen van Dave Miller, die de band zowel als rhythm & blues band (daarom dat er geen persfoto’s waren van de band) als ook als countryband probeerde te slijten. Eind 1952 scheidt Bill van Dorothy en trouwt met Joan Barbara Cupchak. Eveneens rond die tijd werd de bandnaam veranderd van Saddlemen in Comets, naar een idee van programma directeur bij WPWA radio Bob Johnson, met verwijzing naar Bill’s achternaam gelijkend op die van de komeet Halley. Charlie Highler was de eerste drummer, begin 1953, die echter spoedig werd vervangen door Dick Richards, die tot 1954 bleef, vóór Rock Around The Clock. De Comets hadden de koers veranderd van country (Saddlemen) naar een nieuwe zwartere sound. Men overlegde welke strategie te volgen om het jonge publiek te bereiken en uiteindelijk werd besloten de jeugd op te zoeken in de high schools, omdat de jeugd niet mocht komen in de bars waar ze op dat moment nog optraden. Het bleek een succesvol concept. Crazy Man Crazy werd een grote hit (de eerste nationale hit, 12): het resultaat van lang experimenteren op de highschools, waarbij de jeugd aangaf of een song goed was of niet.

In 1953 neemt de groep dus haar eerste grote rock ‘n’ roll hit op: Crazy Man Crazy (12). Eén van de twee bekendste Comets’ saxofonisten Joey D’Ambrosia (de andere was later Rudy Pompilli) kwam eind 1953 erbij en was eigenlijk degene die de Comets de rocksound gaf, die wij van de band kennen. Gitarist Danny Cedrone en drummer Billy Gussack waren sessiemuzikanten/ studiomuzikanten die op enkele songs van de Comets meespeelden, maar niet live erbij waren. Rock Around The Clock, dat in 1954 nog was blijven steken op 23, klom als titelsong van Blackboard Jungle in 1955 naar een millionseller. Tot grote verbazing van de band zelf overigens. Ook al had men met al het geëxperimenteer in voorgaande jaren een nieuw product in de markt gezet, deze plotselinge wending voor de song was een complete verrassing. Zoals bekend volgden er nog meer krakers, voordat in 1955 door een meningsverschil Joey D’ambrosio, Dick Richards en Marshall Lytle zich afsplitsten als The JODIMARS en bekend zouden worden met de houserock Well Now Dig This. Rudy Pompilli werd de nieuwe saxofonist en Al Rex kwam terug als bassist, voordat hij in 1959 werd vervangen door Al Rappa. Andere grote aanvulling was er in de persoon van de legendarische meestergitarist Franny Beecher. In die tijd nam de band onder de naam van The Lifeguards de song Everybody Out Of The Pool op, waarmee ze een hit scoorde. De bezetting van dit side project was Rudy Pompilli (sax), Billy Williamson (steelguitar), Johnny Grande (accordeon), Al Rex (bas), Ralph Jones (drums) en Franny Beecher (leadguitar). Even terug naar de Jodimars. Eigenlijk was de sound van The Comets die van de Jodimars, omdat de bandleden Joey, Dick en Marshal, voordat ze The Comets verlieten, hun navolgers (resp.: Rudy Pompilli, Don Raymond en Al Rex) les gaven. De capriolen op de bas was het geesteskind van Marshal Lytle, die ook de slappin’ bass introduceerde. (De opmerking in het boek van auteur Otto Fuchs, dat Rock The Joint (1952), Shake, Rattle And Roll (1954), Dim Dim The Lights (1954) en Rock Around The Clock (1954) rockabillysongs zouden zijn geweest, deelt jullie redacteur echter niet. Een slappin’ bass maakt een nummer nog niet tot een rockabillysong. Hier is gewoon sprake van Houserock met Hillbilly touch! Het ‘zwarte’ aandeel is onmiskenbaar nadrukkelijk aanwezig in deze songs, red.). De story van Bill Haley & The Comets komt tot een abrupt einde, als de bespreking blijft steken in 1955 ten tijde van Rock Around The Clock. De auteur Otto Fuchs laat aan de hand van interviews met oud-Comets diens kijk op de zaken de revue passeren, hetgeen onvermijdelijk resulteert in een gedeeltelijke herhaling van de story tot dusverre. Helaas hebben de ‘jodimars’ de Comets iets te vroeg verlaten, want daardoor waren ze niet te zien in de speelfilms Rock Around The Clock en Don’t Knock The Rock. Zo kan het gaan. Iets later wordt er verder ingegaan op de ‘film carrière’ van Bill en de zijnen. Maar eerst nog neemt de Oostenrijkse auteur ons mee naar de relatie tussen Bill en zijn ‘verdringer’ Elvis. Hierin worden diverse passages aangehaald, waarin Elvis de kneepjes van het business vak leerde van Bill, zijn bewondering voor de 10 jaar oudere rocker verkondigde en dat hij door Crazy Man Crazy de rock ‘n’ roll heeft leren kennen. De atomaire gedetailleerdheid, waarmee de schrijver vervolgens de diverse speelfilms met Bill Haley-aandeel (hetzij in volle lijve, dan wel alleen maar akoestisch (denk aan American Graffiti etc.)) beschrijft, is zelfs voor een door en door detailfreak als jullie redacteur nog een stap te ver. Het heeft bijvoorbeeld geen zin om de video London Rock & Roll Show 1972 tot in den treure in elk detail te bespreken (waarin Bill Haley slechts een onderdeel van de show was met Little Richard, Chuck Berry, Jerry Lee Lewis etc. etc.), want elke rechtgeaarde teddyboy (en ik ben niet eens een pure teddyboy) heeft deze video, die in tal van verschillende covers op de markt is gebracht, in zijn verzameling. Dus het boek is zeker niet 100% alleen over Bill Haley! Daar is voor mijn gevoel de auteur wat te ver doorgeschoten. Wel weer interessant, en dat is dan wel 100% Bill Haley en zeer uitgebreid beschreven, is dat er wel degelijk concrete plannen waren voor een speelfilm over het leven van deze grootse rocker. Maar helaas zijn plannen slechts plannen gebleven en ook al was er interesse na het enorme succes van de film The Buddy Holly Story (destijds in 1979 als een jonge prille nieuwkomer in de rock ‘n’ roll scene op TV gezien, bij wijze van vooraankondiging, in Willem Duys’ Voor De Vuist Weg en volgens de auteur kan ik me de gelukkige bezitter wanen van een collectors item, de LP behorende bij die film) en La Bamba (1986), het is er (ondanks intensieve voorbereidingen!) toch niet van gekomen. Zeker na de eclatante commerciële tegenvaller Great Balls Of Fire over het leven van de killer, was het even voorbij met de interesse. Zelfs de 85ste geboortedag in 2010 of de 30ste sterfdag in 2011 hebben helaas niet een, al lang gerealiseerd moeten zijnde, verfilming van Bill’s leven opgeleverd. De auteur gaat in op de Jukebox Soundie, een voorloper van de videoclip. Er waren vroeger jukeboxen met een videoschermpje, waarop deze dan getoond werden. Zo’n soundie, die volgens de auteur in de 30’s en 40’s populair waren, heeft jullie redacteur echter reeds meermaals op internet gezien met Franse rockers uit de 60’s! Dus in dat land was het nog in de 60’s populair. Bill was in ieder geval in de soundie Roundup Of Rhythm (1954) te zien. De Comets met Bill waren verder te zien in Rock Around The Clock, Don’t Knock The Rock, maar ook in het Mexicaanse Besito A Papa en de bekende Duitse film Hier Bin Ich Hier Bleib’ Ich. Het is ongetwijfeld juist dat het baldadige karakter van de film Blackboard Jungle, dat de titelmuziek Rock Around The Clock katapulteerde tot grootste rock ‘n’ roll hit aller tijden, geassocieerd werd met de begeleidende muziek van de film: rock ‘n’ roll. (niet verwonderlijk dat in diverse internationale speelfilms (uitgezonderd de muziekfilms) destijds rock ‘n’ roll vrijwel uitsluitend was te horen in nachtclub scenes en tijdens ‘geweldadige’ scenes, red.). Het boek vervolgt met een bloemlezing van de songs die de groep opnam voor Decca en Warner Brothers en in Mexico. Hier en daar met echt interessante opmerkingen voor niet specifieke Billy Haley fans: The Comets die onder de naam The Kingsmen de hit Weekend opnamen en de begeleiding van Big Joe Turner in 1966 in Mexico op diens oude hits als Flip Flop And Fly, Corrine Corina, Honey Hush etc. Wat opvalt is, dat de auteur telkenmale via omwegen weer terugkomt op de hit Rock Around The Clock. Natuurlijk is het interessant om te lezen hoe deze song via Peter Ford, de zoon van hoofdrolspeler Glenn Ford, gekozen werd tot titelmuziek en daardoor uiteindelijk een multi million seller werd en de grootste rock ‘n’ roll hit uit de geschiedenis. Vooral boeiend is het, om te lezen hoe het in de begindagen van de rock ‘n’ roll eraan toe ging. Dat Bill Haley & The Comets de eersten waren die samen met zwarte artiesten op de planken stonden en dat diezelfde artiesten hun doorbraak te danken hadden aan Bill en de zijnen! Iets wat graag vergeten wordt. Ook was Bill de eerste artiest, en niet Elvis, die diverse nominaties kreeg in de zwarte hitlijsten en magazines. Het was Bill met zijn crossover van rhyhm & blues en country die de weg plaveide voor de zwarte artiesten bij het blanke publiek. Pagina’s lange aaneenschakelingen van details, opsommingen (aan de hand van Bill’s dagboek) van alle optredens, van dag tot dag, geven een uitstekend beeld van het zware leven van een ster! Honderden kilometers per dag (!), behoudens regionale mini-tournees, moeten reizen voor TV-optredens en live on stage, met tussendoor opnamesessies voor plaat en film, kris kras door USA is geen sinecure. Zeker niet, als de weersomstandigheden niet meezitten en begin 1956 ook de eerste wilde taferelen zich afspelen met de tieners die op het podium komen. Nauwelijks vrije dagen! De critici zorgen er nog eens voor dat het nog moeilijker wordt, door de rock ‘n’ roll als gevaar voor de morele waarden weg te zetten. Maar optreden voor duizenden en tienduizenden enthousiaste tieners (daar kan een rockabillyband tegenwoordig alleen maar van dromen) is ook niet verkeerd. En vooral de gage, die voor die tijd uit astronomische bedragen bestond.


Bill Haley & the Comets in Circus Boltini in Amsterdam (1966)

Niettemin schreef Bill in zijn dagboek, begin 1956, dat hij ermee wilde stoppen, vanwege het drukke bestaan. Hij moest de uitnodiging voor een tournee door Europa afzeggen alsmede een aanbod voor een speelfilm. Na 1956 zou hij wel Europa aandoen. Wat wel opvalt aan die beginperiode van de rock ‘n’ roll: de titelmuziek Rock Around The Clock gekoppeld aan de film Blackboard Jungle over jeugdcriminaliteit was voor de anti-rock ‘n’ roll strijders natuurlijk de ideale combinatie om rock ‘n’ roll stigmatiserend te vereenzelvigen met alles wat volgens de goede moraal verboden is. Des te opvallender is het, dat na het lezen van de reeks etablissementen waar de Comets optraden, er aardig wat elitaire tenten bij waren. Rock ‘n’ roll was salonfähig geworden! Dit, ondanks de in documentaires tot in den treure geromantiseerde beeld van de wilde nozem en de ophitsende rock ‘n’ roll. Ook toen al heeft de marketing en het protest tegen de rock ‘n’ roll haar werk gedaan en de waarheid in een ander daglicht laten schijnen. Het boek gaat verder met de tournees in 1957 door Australië en Engeland. Uitgebreid komt, aan de hand van getuigenverslagen (o.a. van Peter Kraus, die samen met Conny Froboess erbij was), het legendarische optreden annex slagveld in Berlijn in 1958 aan de orde. Ook Duitse rocker Ted Herold was erbij. Verder wordt een bloemlezing gegeven van de tournees in 1958 door Zuid-Amerika (Brazilië, Argentinië en Uruguay), Noord Afrika (Algerije en Tunesië) en Europa: Italië, Frankrijk, Oostenrijk, Duitsland en België (Nederland moest wachten tot 1966, desondanks heeft Bill ons in de ‘50s al wel vereerd met een eerbetoon song: Wooden Shoe Rock). In Brussel trad de band op na een symfonie orkest en voor een publiek dat louter uit high society bestond! Totale tegenstelling met Berlijn! Verder komt het felle protest tegen Bill Haley en zijn rock ‘n’ roll aan de orde. De laatste 300 pagina’s van het boek bestrijken de ‘60er en ‘70er jaren en sluiten af met een schets van de laatste dagen van de vader van de rock ‘n’ roll die, in volkomen vergetelheid geraakt, deze aarde vaarwel zei. Tot slot: al lezend vraagt men zich af waarom Elvis eigenlijk de King Of Rock ‘n’ Roll wordt genoemd, als de verworvenheden van deze eerste ambassadeur van de rock ‘n’ roll Bill Haley in ogenschouw worden genomen. Voor de ware Bill Haley fan is dan ook Bill de enige echte King Of Rock ‘n’ Roll.

Samengevat: Otto Fuchs heeft met dit levenswerk een inzicht gegeven in de eerste dagen van de rock ‘n’ roll en hoe zich de band door de decennia heen heeft weten stand te houden om heden als oudste rock ‘n’ roll band ter wereld op het podium te staan. Een uitermate interessant dik boek, waarvan deze recensie slechts een ‘omgevouwen hoekpuntje van een pagina’ is. Een boek dat je niet in een week uitleest en dat blijft boeien van begin tot einde. Na het lezen van Otto’s meesterwerk besef je pas hoe weinig je eigenlijk weet van de eerste rocker: Bill Haley (Henri Smeets)

naar boven

Vinyl Single Recensies



8 augustus 2012

DIVERSE VINYL SINGLES
Collector Records, CK 123 + CK 127 t/m CK 130

Driekwart jaar geleden presenteerden we het nieuwste project van de Nederlandse rock ‘n’ roll ‘archeoloog’ en expert Cees Klop: hij brengt sinds kort singles uit voorzien van het originele label waardoor het net lijkt alsof je een authentiek exemplaar in je handen hebt. De introductie kun je hier (nog eens) doorlezen.
Inmiddels zijn er al zo’n 30 singles verschenen. Hoog tijd dus om er nog eens een review aan te wagen. Dit doen we door de zojuist uitgebrachte, gloednieuwe vijf exemplaren in onze jukebox te stoppen en de buren (wederom) wat ‘geluidsoverlast’ te bezorgen.

CK123: CAUTION – CATHY/ TERRY DALE & THE NU-TONES (Bell Sound Studios)
De A-kant start met een melodieuze rocker waarin voor de gitaar (incl. solo) en de piano de belangrijkste rollen zijn weggelegd, naast de zang van Terry Dale natuurlijk. Geen heftig nummer, maar wel een aansprekend nummer. Het opvallende hieraan is dat deze single eigenlijk nooit een single werd: het is namelijk een acetate! De B-zijde neigt wat meer naar highschool rock ‘n’ roll en is een ballade. Eerlijk gezegd vind ik dit een beetje zwak nummer. Maar ja, het werd dan ook nooit officieel uitgebracht.

CK127: LITTLE WOMAN – FENLIGHTS/ RICKY MORVAN & THE FENS (Luna 5)
Dit is wel een officieel uitgebrachte (Belgische!) single en rockt ook een stuk meer. Met maar liefst twee pittige gitaarsolo’s, enthousiaste zang en passende achtergrondvocalen ga ik de A-kant heus vaker draaien. Het achterkantje is een dreigende instrumental, mid-tempo met gitaar en ook piano. Klinkt ook niet verkeerd. Deze single staat hier links afgebeeld. Klik er voor de aardigheid eens op!

CK128: IF YOU TRY – BEY BEY BABY/ RICKY MORVAN & THE FENS (Luna 13)

Nog een voorbeeld van prima rock ‘n’ roll van dezelfde uitvoerders als de CK127, al is deze misschien een tikkeltje minder ruig. Het gitaarspel in de solo is trouwens erg opvallend. Het is moeilijk te omschrijven, maar zo hoor je de gitaar niet vaak. De B-zijde is nu eveneens vocaal en is weer wat wilder. Ook hier bevalt de gitaar(solo) me weer goed, en dat geldt ook voor de zanger Ricky Morvan die best een goede rock ‘n’ roll stem heeft (er van uitgaande dat hij de zanger is).

CK129: R&R WITH MOM & DAD – (NO TITLE)/ BILL DAVENPORT & CIRCLE D. RANCH HANDS (Muscle Shoals Sound Pub.)
Dit is wederom een acetate die me veel en veel beter bevalt dan de CK123. Dit is prima rockabilly met slappin’ bass (veel van de andere hier besproken singles zijn latere rock ‘n’ roll met elektrische bas). De zang komt niet overal even goed uit de verf maar als geheel klinkt het zeker niet onaardig. De titelloze B-kant is een instrumental, eveneens met contrabas en als instro gaat het daarmee eerder richting country dan hotrodmusic. Het klinkt echt als een probeerseltje want het boeit niet zo.

CK130: YOU LOVE THAT GUITAR BETTER THAN ME – HAVE A TEAR ON ME/ JIM WILSON WITH THE FLARES (Reed 1027/1032)

Deze A-kant is mid tempo rock ‘n’ roll waarbij het gitaarspel wat als country klinkt. Geen wilde song, geen robuuste song, maar ook weer geen verkeerde song. We sluiten af met een melodieuze rocker die bijvoorbeeld van de vroege Charlie Rich had kunnen zijn met niet alleen een gitaarsolo, maar verderop in het nummer ook een solo door de piano.
Leuke hebbedingetjes, deze singles! Als we er vanuit gaan dat de prijzen niet gewijzigd zijn, kun je de singles voor slechts 6 Eurootjes per stuk in je bezit krijgen (incl. porto!). Mail daarvoor naar info@collectorrecords.nl. (Frans van Dongen)

naar boven

CD Recensies



2 augustus 2012

WITHOUT REASON/
JOHNNY LAW & THE PISTOL PACKIN’ DADDIES
Bundoora Records, BRA-003

4de CD van de in 2001 in Perth, Australië opgerichte band die in 2006 en 2009 al in Europa toerde, dus misschien heb je hen al wel eens aan het werk gezien. Ik helaas niet, en ik heb ook die drie vorige releases nooit gehoord, dus dit is mijn eerste kennismaking met Johnny Law, een kerel die een onwaarschijnlijke fifties kop heeft: hij kan zo van een foto van het Johnny Burnette Trio afgeknipt zijn! “Now they turn their attention to the wild west side of their musical aspirations, inspired by spaghetti westerns, gunfighters and dustry trails” staat op de achterflap van de CD, maar die invloed zat er volgens mij altijd al een stukje in als ik de tracklisting van die vorige CD’s bekijk. Niettemin vind ik dit een merkwaardige CD, en wel om twee redenen. Om te beginnen heeft Law een wat vreemde stem die soms vlak en zwak overkomt, soms Bob Dylan-gewijs door de neus klinkt, en bij andere songs dan weer perfect blijkt te passen. Ten tweede is de muziek in mijn oren geen rockabilly maar ook geen country. Ik zou het pop-achtige countryrock noemen, maar zonder de negatieve connotatie die meestal met de term “pop” gepaard gaat. Een nummer of drie zijn doorspekt met Mexicaanse blazerspartijen waardoor het geheel me doet denken aan een moderne rockband als Calexico die prat gaan op hun Mexicaanse invloeden. Het enige nummer dat je als echte uptempo rockabilly kan bestempelen, Wedding Bells met steel gitaar, is dan weer het soort song dat iemand als Ray Condo zaliger met veel meer vuur had gebracht. De stijl is ook niet bepaald wat ik associeer met gunfighter ballads, al zijn een aantal songs voorzien van Marty Robbins-achtige achtergrondvocalen. Daarnaast valt op dat er veel flamenco-achtige melodietjes op akoestische gitaar de nummers doorspekken. Ik heb de CD herhaalde malen beluisterd en echt wel mijn best gedaan, maar het is en blijft een twijfelgeval: hij stoort nergens als je in de mood bent voor een rustig muziekje, maar ik zou ‘em ook niet meteen durven aanraden. Tot 5 augustus zitten ze opnieuw in Europa, maar op dit moment zijn er geen gigs in de Benelux gepland. Info: www.johnnylaw.com.au (Frantic Franky)


SONGS OF NO RETURN/ THE LOUDERDALES
Crazy Love Records, CLCD64324

Debuut van een zomer 2009 in Aaken (D) opgerichte vijfkoppige band met op drums Tommy Greed van Ray Collins’ Hot-Club en op gitaar Oeli Cave van surfgroep The Cave 4. De andere groepsleden kennen we niet (dat heb je met grappig bedoelde schuilnamen) maar de bio vermeldt nog The Headhunters en The Phantom Rockers, waarmee ik ook niets opschiet. De muziek van The Louderdales ligt in elk geval helemaal aan de tegenovergestelde kant van het muzikale spectrum in vergelijking met de swing van Ray Collins of de surfrock van The Cave 4. Dit is meer country, zo meldde Tommy ons, maar die country blijkt dan ook weer helemaal aan de tegenovergestelde kant van het muzikale spectrum in vergelijking met de country van Johnny Law & the Pistol Packin’ Daddies. En ‘t is helemaal geen country meer, mijnheer, zullen op hun beurt de countryfans klagen. Dit is immers een soortement power countryrock (maar toch geen cowpunk) die wij omschrijven als zware shag maar toch steeds melodieus, met veel twangy gitaren, stevige contrabas, messcherpe akoestische ritmegitaar en op pakweg de helft van de 13 nummers ook mondharmonica. De zang is lijzig, nu eens door de neus, euh, neuzelend, dan weer Motorhead-gewijs loos gaand. Twaalf eigen songs, de traditional Cindy Cindy (die u zou moeten kennen als Get Along Home Cindy door Ricky Nelson in 1958 gezongen in de John Wayne-Dean Martin western Rio Bravo), en een tex mex afsluiter zonder accordeon. Puristen zullen het ook geen rock ‘n’ roll meer noemen, maar het heeft wel iets. Bernie Batke van Smokestack Lightnin’ op vijf nummers op contrabas bijvoorbeeld. Voor wie het leven graag vanaf de luidruchtige kant tegemoet treedt met een cowboyhoed op zijn hoofd! Info: www.crazyloverecords.de (Frantic Franky)

naar boven



6 juli 2012

PARALYZED/ THE TUMBLIN’ GO GO’S
Tumblin’ Records, TGG06

Het minste wat je over dit trio uit Roden (Drenthe) kan zeggen is dat ze productief én volhardend zijn: volgend jaar bestaan ze 10 jaar en dit is hun zesde volwaardige album. Wat je evenzeer kan zeggen is dat ze in die 10 jaar van de rockabilly klassiekers geëvolueerd zijn naar “powerbilly from the north” vermengd met hun eigen hoogstpersoonlijke interpretatie van americana. Wie vond dat hun vorige Dead Winter Days van eind 2010 te ver van het ware rock ‘n’ roll pad afweek kan nu weer op beide oren slapen, al zal er van slapen niet veel in huis komen als deze nieuwste Tumblin Go Go’s opstaat: de heren gaan hier opnieuw volledig loos op hun eigen bekende manier in nummers als I’m Young, Maggots, titeltrack Paralyzed en instrumental Teenage Crime Wave. Toch zit die americana er nog steeds in, maar dan ten dienste van de song en niet langer als doel op zich, zullen we maar zeggen, en we wijzen in deze op de melancholieke lapsteel die Lonely Ranches doorsijpelt en de slide in The Graveyard Train. Luister ook hoe ze in Marquita oosterse invloeden binnensmokkelen onder het mom van surf, naar de melodieuze rockabilly van Ice Cold Gin en de Johnny Burnette gitaar in Buggin’ Out, allemaal tot meerdere eer en glorie van de demoon genaamd rock ‘n’ roll. Paralyzed is geen neo, geen pyscho en geen Batmobile, maar ’t zit er wel allemaal in: dit zijn gewoon de verrekt goeie Tumblin Go Go’s met een vlekkeloze CD met een krachtige sound. Eigenzinnig als ze zijn is dit opnieuw door de band zelf uitgebracht, en als je ’m nergens kan vinden sturen ze’m voor 10 euro + porto naar jou thuis. Ook uit op groen vinyl. Info: www.tumblingogos.nl (Frantic Franky)

naar boven



Lees hier de oudere recensies

Terug naar de voorpagina